IETS OMTEENT KOLONEL JOSEPH LEDEL. 187 zoo duidelijk moest zijn als mogelijk is, scheen het dit niet te zijn voor onbekende personen, althans de Tol no. 4 werd aangezien voor Tol no. 3, en men rukte voort tot den volgenden Tol, op de alleruiterste grenzen boven Aardenburg en onder den rook van Maldegem gelegen. Daar gekomen, bespeurde het detachement de vergis sing, en niet wetende hoe zich nu te gedragen, cn in stede van post te houden op het aangewezen punt, rukte het op tot Sluis. De steller zal het niet ondernemen om de gesteldheid van ledel te schetsen op het oogenblik, toen hij ver nam, dat de maatregel, die hem als van het hoogste gewigt was aanbevolen,, hem in gevaar had gebragt van juist datgene te weeg te brengen, wat men wilde voorkomen en er werd veel toe vereischt om hem te overtuigen, dat de aanwijzing van den Tol no. 4 niet met verraderlijke bedoelingen was geschied, maar dat er een onbegrijpelijk misverstand moest hebben plaats gehad. In elk geval had de overste aan het doortrekken van het detachement tot op of over de grenzen geen het minste deel, en al de verwijten die men goed gevonden heeft hem deswegens te doen, zijn onverdiend, om niet te zeggen lasterlijk. Elk militair zal bekennen, dat het een oordeelkundige maatregel was een sterke post op den straatweg naar Aardenburg te plaatsen, ten einde Sluis van die zijde te verzekeren, en diensvolgens ook, dat het ten eenenmalc onverdiend is, eene verkeerde opvat ting door de post-commandanten van de gegevene order aan den bevelhebber te wijten.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 233