IETS OMTRENT KOLONEL JOSEPH LEDEL. Het laatste gedeelte van dezen brief is van de hoogste beteekenis. De hoofdgrieve toeh welke men tegen ledel had, was gelegen in zijne bedreigingen met inundatie, en dit schriftuur lost de vraag op, hoe hij op het denk beeld van die bedreigingen is gekomen en of er eenige intentie bestond om werkelijk gevolg daaraan te geven. Na dit schrijven werd order gesteld op het terugtrek ken van de hoofdmagt uit Sluis, en de noodige instruc- tiën gegeven aan den commandant van het detachement hetwelk aldaar in observatie zoude blijven, terwijl de luitenant kerckoirlé, op wien ledel, van het eerste uur dat hij kennis met hem maakte, een zeer groot vertrouwen stelde, order kreeg om met 25 man post te houden bij de Draaibrug. Pas evenwel had de bevelhebber Sluis verlaten, of hem werd een expresse te paard nagezonden, die de tijding bragt, dat St. Anna door eene groote overmagt was bezet, die het op Sluis had gemunt. Op het zelfde oogenblik, en nadat hij order cr op ge steld had om aan de detachementen te IJzendijke en te Schoondijke en aan den commandant van het fort kennis te geven van den toestand, kwamen twee andere ex presses hem te gemoet, de eene het berigt brengende, dat aan de zijde van Watervliet vele gewapenden in be weging waren, en de andere, dat eene sterke magt in beweging was om van Maldegem op Aardenburg te trekken en hem alzoo den terugtogt uit Sluis af te snijden. Vreezende dat de hoofdmagt aldaar zich zoude enga geren en alzoo de plannen van den vijand in de hand werken, keerde de kolonel terug naar Sluis om aldaar

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 236