IETS OMTRENT KOLONEL JOSEPH LEDEL. 197 zegd, dat er kanonschoten van den kant van Oostburg waren gehoord. De gepensionneerde majoor van dijk en de chirurgijn-majoor pastoor, beide te Schoondijke wo nende, doch die toevallig van de zijde van Oostburg kwamen aanrijden, bevestigden dit nader en meer om standig, en oogenblikkelijk keerde ledel terug, het tra ject van den molen van Schoondijke tot binnen Oost burg in minder dan een kwartier afleggende. Zijne afwezigheid uit Oostburg had dus zeer zeker geene drie kwartier geduurd, en steller dezes aarzelt niet om alles, wat van de absentie van den overste ledel bij het gevecht van den 31 October voor Oostburg is gezegd, als volstrekte onwaarheid te qualificeren. Bij den eersten aanval was de overste niet tegen woordig, maar dat was het gevolg van slechte rapporten van den kommandant van den voorpost. Bij het eigen lijke gevecht evenwel voerde hij bevel; en nog velen zijn in leven, die dit gereedelijk zullen getuigen. Binnen Oostburg komende, vond hij één zijner kanonstukken op de markt, hetwelk men hem zeide dat onbruikbaar was geworden, met bijvoeging, dat het an dere stuk in handen van den vijand gevallen was. Of schoon in eene groote spanning verkeerende, onderzocht hij het genoemde stuk met bedaardheid, en bevond dan ook al dadelijk, dat de onbruikbaarheid daarin bestond, dat een burger, die de kanonniers had geholpen bij het laden, de kardoes het achterste voren in het stuk had gebragt, dat isde blikken doos van achter, en den kruidzak van voren. Die kardoes af te halen was het werk eener gedachte, en niet zoodra was het kanon bruik-

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 243