IETS OMTRENT KOLONEL JOSEPH LEDEL. 203 schappen, waarbij vooral uitgemunt hebben bovengemelde kanonniers, alsmede de kanonniers bloem en meijer; over het algemeen waren zij allen met den besten geest bezield, Aldus naar waarheid opgemaakt te Vlissingen, dezen 28 November 1830. (get.) A. VAN MECHEL. sergeant. Men zegt, dit rapport is wel het meest afdoende tot wederlegging van de valsche aantijgingen tegen ledel, en dit zal een ieder moeten bekennen, wanneer in aan merking wordt genomen, dat de sergeant van MECHEL het zelve rapport aan zijnen onnriddellijken chef inzond, nagenoeg ééne maand na de affaire en toen hij van zijne bekomene wonden begon te herstellen; doch tevens beslist was, dat hij onbekwaam tot de dienst was ge worden. Aan vleijerij valt dus niet te denken, want avancement kon hij niet bedoelen evenmin het oog hebben op een eereteeken, want reeds den 2 November was hij aan den minister van oorlog aanbevolen. Onder de vele aantijgingen behoorde ook die, dat ledel al de eer voor zich wilde hebben en aan zijne officie ren niet dacht. Vooral verkondigde men dit luide, toen de staten van Zeeland hem een' eeredegen toedachten. Of die verwijtingen gegrond zijn, blijkt uit de volgende passage van eenen rertrouwelijken brief, die ledel, den 8 November 1830, aan den admiraal gobius schreef: De affaire van Zondag is ernstiger geweest, dan ik

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 249