IETS OMTRENT KOLONEL JOSEPH LEDEL. 323 alleen hij zijn rapport aan den opperbevelhebber om trent den stand van zaken, na de ontruiming van Sluis en Aardenburg, trad hij in beschouwingen omtrent het hooge belang van gehéél Noord-Nederland bij het behoud der genoemde steden, maar hij wendde zich daartoe regtstreeks tot den koning, zijn betoog ondersteunende met de verschillende belgische couranten, waarin de be volking van geheel Vlaanderen opgeroepen werd om de begane misslagen te herstellen en westelijk StaatsA laan deren te hernemen. Als een bewijs, hoe goed hij het met het land en de inwoners meende en hoe onver diend het is, wanneer men hem van egoïsmus beschul digt, moge dienen de vermelding van de volgende zin sneden, in het adres aan den koning voorkomende: „Het heeft mij mogen gelukken, sire! met eene ge ringe magt weerstand te bieden aan eene tienvoudige ovemagt, welke deszelfs vanen tot bij mijne stukken had geplant; maar het is niet aan mijn beleid of moed alleen te danken, dat ik mij te Oostburg staande heb kunnen houden," enz. enz. „Ik heb door bedreiging van inundatie eene ont zagwekkende houding tot heden kunnen aannemen; maai de vijand zelf ziet den misslag in, dien hij heeft begaan, dpor zich van den beginne geen meester gemaakt te hebben van de sluizen en den linker Schelde-öever en blijkens de bladen, die ik eerbiedig hiernevens aam dwe majes teit submitteer, zal hij alle midddeb aanwenden mm zijne fouten te herstellen. „Wat zal het gevolg zijn, sirewanneer mij geene magt wordt, toegevoegd Wat zal hej. gevolg zijn, wan-

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 269