238 IETS OMTKENT KOLONEL JOSEPH LEDEL. Ik heb de eer u daarvan te verwittigen, en verzoek u op nieuw mij te willen berigten, of gij al dan niet beve len hebt ontvangen om den tussehen de beide staten gesloten wapenstilstand te eerbiedigen. Uw antwoord zal mijne onzekerheid doen ophouden en mij gelegenheid geven om overeenkomstig de om standigheden te handelen, Ontvang, enz. De majoor, opperbevelhebber der belgische krijgsbenden aan den Kapitalen Dam, (get.) OSTEN. Allerbeleefdst beantwoordde ledel dit schriftuur, blijkens het volgende. Oostburg, 25 November 1830. Ik durf mij vleijen, mijnheer, dat gij over den inhoud van uwen brief van gisteren niet hebt nagedacht, en dat dit onbetamelijk stuk slechts in een oogenblik van drift is opgesteld. Ik heb mij ter zake van den wapenstilstand duidelijk verklaard, en begrijp niet, hoe het bij u kan opkomen, mij nogmaals daaraan te herinneren. Daar ik niet ge woon ben tweemaal het zelfde te zeggen, antwoord ik op dit punt niet. Mijn woord moet in dezen genoeg zijn. Hetgeen gij nopens zekeren mijnheer kisseeuw zegt, die. aan het hoofd eener afdeeling ruiterij uwe zooge-

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 284