UIT DE PORTEFEUILLE
VAN
PEÜDENS VAN DTTYSE.
HET MENSCHELICKE LEVENVERGHELEKEN METEEN'SPEELBAL.
SINNEBEELT.
(In den trant vanIele en weet niet wat.
lek ghinck eens wand'len langhs het velt;
En siet, terwijl mijn ooghe snelt
Nu weder hier, dan weder daer,
Word ick een aerdigh spel ghewaer.
Een blijde springhent jonghens-tal
Dat speelde lustigh met den bal,
En dreef hem door de hooghe lucht
In even staghe rappe vlucht.
Dies bleef ick hier een wijle staen,
En sprack mijn siele deftigh aen:
Denk vrijlick, dat, wat gy hier siet,
Al meerder lijcke-wel bediet
Als enckel kinderlick vermaeck:
Want naer inijn dunken heeft de saeck
Oock metter daet een diepen sin,
En even schuylt er wijsheyd in.
Wat is de mensch, ten zij een bal
Op 't onbestendig aertsche dal?
Nu hier ghesmeten, dan weer daer;
