dee sluizenaren opstand. 4S ruim zeven honderd twee en negentig pond te eischen. De staat der geldmiddelen was er te Sluis van 1472 tot '80 niet op verbeterd; in laatstgenoemd jaar toch bedroegen de achterstallige schulden vijf duizend twee honderd zes en tachtig pond. De weekschuld van gui de baenst was echter tot op 219 pond na afbetaald. In 1471 en '72 werd aan lijfrente uitgegeven 2511 pond, en bleef men nog 1675 pond ten achter; in 1480 werd daaraan uitgegeven 901 pond, en bleef er eene schuld van 2658 pond. Wanneer men nu bedenkt, dat het passagegeld, waze- geld, verlofgeld en wat dies meer zij, in de nabijheid der stad, ten behoeve der graven, op het Zwin geheven werd; dat ook de koophandel der Sluizenaren hieronder sterk leed, dan kan men eenigermate de zwaarte wegen van den schulden-, accijnzen- en ongeldenlast, die de poorters drukte; maar het wordt ons tevens duidelijk dat men, wilde men de eer der stad ophouden, geene der .vermelde opbrengsten missen of afschaffen konde; zelfs bij een regtvaardig, billijk en eerlijk beheer der geldmiddelen was het onmogelijk de burgers te sparen, daar verreweg het grootste deel der uitgaven door de opbrengsten der belastingen moest worden gedekt, ter wijl daarenboven de handelsvoorregten der stad zoo be knibbeld werden door het naijverige Brugge, dat men bij de minste poging om door uitbreiding daarvan der stad eenigen bloei te bezorgen, met boete en ban ge straft werd. Men schijnt in het heffen der belastingen en „poin- tingen" niet altijd den weg der heuschheid en zacht-

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 89