DER SLUIZENAREN OPSTAND. 47 Tegtstreeks tot Sluis in betrekking staande, onze aaiv dacht. „Zoo ook" zegt de gravin, „doen wij te niet al zulke impositiën en nieuwe lasten, als binnen zekere jaren herwaarts tegen den wil en de toestem- ming van de vier leden des lands opgesteld geweest zijn op het aluin of op andere koopmanschap, hoedanig die zij, consenterende, dat men van gelijken niet meer usere in eeniger manieren. „Zoo ook willen wij, dat men insgelijks afdoe het b o d e m g e 1 d en de twee grooten, geheeten de kwade plakke, die men ontvangt in Sluis en elders in Vlaanderen, op elke ton hollandsche keyte, aangezien dat het bodemgeld en de kwade plakke opgesteld zijn geweest zonder het consent van den lande. En dat men ook afdoe zeker ander ongeld, dat men daar ontvangt, dat men leen knecht- ge ld heet. „Dat men ook om de zelfde redenen af en te niete doe de twee schellingen, zes penningen grooten, die men ontvangt op elk last haring, komende binnen Vlaanderen, 't welk men heet 's h e e r e n g e 1 d. En om geremedieerd en voorzien te zijn op diverse ex actiën, hier voortijds gedaan bij 's Heeren knapen te watere en ook te lande te Sluis, zoo consenteren wij dat het getal van dezelven, dewelke nu zijn twaalf te water en twaalf te lande, geminderd zij ter helft, en dat er in elke van de voorzeide plekken maar zes zijn, hunlieder gevende regel en maniere van exploiteren op den vreemden koopman en andere ingezetenen van den voorzeiden lande, en ook van hun salarisen dat de genen, die het hier voortijds geweest zijn, gepugneert en gecorrigeerd worden van de groote overdaden ea

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1858 | | pagina 93