52
DER SLUIZENAREN OPSTAND.
keuren te zoeken te Sluis, op nieuw bekrachtigen, en
aldus het juk der afhankelijkheid, door de wijsheid
eens vroegeren graven hun van den nek gerukt of ten
deele verbroken, wederom vrijwillig op de schouderen
torschen, om weldra weder te zuchten onder zijne ver
pletterende zwaarte. Verdoolde Sluizenaren! Had dan
de ervaring het hun niet geleerd, dat Brugges verheffing-
de vernedering was van Sluis; de bloei van Sluis het
hartezeer van Brugge? Was het hun dan onbekend, hoe
Sluis van zijne opkomst af had moeten worstelen
't was de worsteling van den zwakken knaap tegen
den magtigen reus om het hoofd boven te houden;
om niet terug te zinken tot een gehucht, waarvan het,
onder menigerlei verdrukking, aan den boord der wate
ren als opgerezen was tot eene mededingster, die de
weelderige koopstad naar de kroon stak? Al de bittere
lessen van het verleden waren dan te vergeefs ontvan
gen? Prijkten daar dan aan Brugges schepenhuis de
tien steenen beelden niet meer, die Sluis er te zijnen
koste in 1376 had moeten plaatsen, omdat men den
zilversmeden van Brugge resistentie gèdaan had bij het
zoeken der keuren te Sluis? Was het dan niet genoeg,
dat men als teeken van onderwerping aan zijn wettelijk
hoofd, sedert den jare 1360 der stad Brugge jaarlijks
op den 5den Januarij eene schreve wijns moest toezen
den? Wie telde de ontelbare en overkostbare processen
tusschen de neringen van de beide steden? Waren de
barbier-chirurgijns, d. i. de baardemakers, van Sluis niet
reeds ten jare 1423 veroordeeld, om telken jare, op den
dag van de processie des heiligen bloeds, dien van