AAN DE ZEEUWEN.
Maar wie eigen eer en vrijheid
Met de zucht voor gade en kroost
Zamenvat vol vuur en blijheid;
Wie de zijnen helpt en troost;
"Wie zijn woonplaats en de streken
Met de heuvlen en de beken,
Waar weleer zijn wiegje stond,
Als hem 't naast aan 't hart gelegen,
Ook het meest heeft lief gekregen
En gehecht is aan dien grond;
Hij alleen betoont, in rampen,
Zich een zoon van 'tvaderland;
Zal er kloek en trouw voor kampen,
Als het oorlogsvuur ontbrandt.
Geen bijeengegaarde schatten
Zal hij krampig zamenvatten,
Waar het land een otfer vraagt;
Daar de zon, wier blijde stralen
Op geheel den volke dalen,
Ook voor eigen woonstee daagt.
Daarom, laat ons nooit verzaken
Wat ons eeuwig dierbaar zij;
Laat ons hart voor Zeeland blaken:
Zeeuwen zijn en blijven wij.
O geschiedrol! blijf ons melden,
Hoe ook Zeelands waterhelden
Streden voor het vaderland;