WESTELIJK DEEL IN 1604. 57 iederen zondag naar Biervliet te varen." Ja," zei de juffer, wij zitten nu rustiger in het schip, dan toen wij in 1584 op onze vlugt van hier naar Vlissingen voeren." „Waart UEd. ook onder die predikanten?" vroeg burgemeester dkabbe. „Wel, ik herinner het mij nog als den dag van gisteren." Het is waarlijk eene groote vermindering voor u, collega," zei diekix in zijne eenvoudigheid; maar bollius, die, zoo als het veelal gaat, hier dacht dat diekix den dominé der stad Sluis uithing, werd al wat knorrig; echter hield hij zich nog goed. „Ja, zoo gaat het," zei hij, „te Middelburg kon ik toch niet blijven omzwalken, en kruiwagens heb ik niet, maar gemakkelijk valt het niet, en dat voor iemand, die het zoo wel met Oranje meende. Ik heb zelfs nog eens hooggaande woorden gehad met datheen, enkel en alleen omdat ik de zaak zijner excellentie (zoo tituleerde men toen den prins) was toegedaan." Daarop bur gemeester dkabbe weder, echter zonder opzet: „de predikanten te Gend moeten zich, naar de tegenwoordige opinie, wat te veel met het politieke hebben ingelaten, en daarom zijn de heeren in den Haag er wat bang van." Nu werd bollius zoo rood als een haan, maar hij sprak geen enkel woord. Dit duurde zoo eenigen tijd, en intusschen kwamen zij door de Oostpoort terug op de hoogte, waar het Magdalenaklooster stond. Burgemeester dkabbe vond het niet aardig, zoo als een troep doofstommen te reizen; ook wist hij volstrekt niets van de reden van dit stil- zwijgen; hij dacht, dat de oude heer zulks gewoon was.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1859 | | pagina 107