MOORMAN EN ANDRIESSEN.
77
schriften verwijzen, waarin hij naar waarde beoordeeld
en geschetst wordt. 2)
Toen dan de gedichten van mr. johan moorman, met
de dichterlijke ontboezeming1 van ds. andriessen aan
het hoofd, in het licht verschenen, woonde er te Mid
delburg een voornaam boekverkooper, tevens staten-druk-
ker, en een beminnaar der poëzij, met name petrus
dathenus, die het zich tot eene eer rekende, regtstreeks
een afstammeling te zijn van onzen psalmberijmer, zijnen
beroemden naamgenoot. Deze ergerde zich over de aan
gehaalde dichtregelen van den eerw. andriessen dermate,
dat hij openlijk kenbaar maakte, den persoon, die hem
in zijnen voorzaat dusdanig beleedigd had, deswegens in
geschrift te zullen aanvallen. Zoodra zulks ds. andriessen
ter oore kwam, besloot hij het verwachte aanvallende
geschrift van den boekverkooper terstond te beantwoor
den met een gedicht, geheel zamengesteld uit wan
staltige termen en stopwoorden van dathenus' psalm
berijming, en zette zich bereids tot het verzamelen van
soortgelijke wantaal. Dit twistgeschrift kwam echter niet
ter bane, daar onze beleedigde boekverkooper korten
tijd daarna overleed. Intussclien lagen de aanteekenin-
gen van ds. andriessen gereed, en toen nu, in 1754,
op voorstel van de classis van 's Gravenliage in de
zuidhollandsche synode het verbeteren van eenige on-
voegelijke uitdrukkingen in dathenus' psalmberijming
ter sprake kwam, yond hij gereede aanleiding, om uit
zijne verzamelde bouwstoffen een werkje zamen te stellen,
hetwelk hij in 1756 in het licht gaf, onder den titel: