86
WINDENBUEG.
slot daar staat, des te ruimer veld heeft de verbeelding.
Maar eindelijk komt er een tijd, waarin het dier ver
beelding moeilijk begint te vallen, het werkelijke terug
te brengen tot den grijzen voortijd. Als de ophaalbrug
half in de gracht is gevallen als de gebroken glas
ramen vrijen doortogt geven aan het gevogelte als
het wapenschild boven de voorpoort gansch onkenbaar
schuilt achter het mos als de windvaan nederhangt
op het omgebogen torenkruis als zich hier en daar
de flarden vertoonen van reepen lood, afgerukt en afge
broken door eene roofzieke hand als het landvolk
het betreden van den somberen burg begint te beschou
wen als een waagstuk dan staat het overblijfsel der
oudheid zoo, dat het noeh den indruk geeft van een
gebouw, noch dien van eenen bouwval. Voor het eerste
heeft er de tijd reeds te veel, voor het laatste nog te
weinig zijne tanden in gezet. En voor de meeste dier
overblijfselen uit vroeger eeuwen is dat overgangstijdperk
van kasteel tot ruïne doodelijkzij brengen het niet tot
ruïne, maar de hand van den slooper neemt den tijd
het houweel uit de hand, en wat de laatste in jaren
zou doen, dat verrigt de eerste in uren.
Zoodanig is ook het lot geweest van het kasteel, waar
van de afbeelding tegenover den titel de gedaante ver
toont. Voor het vierde eener eeuw stond het nog, op
zijn gemak vervallend, voor het vijfde eener eeuw was
slechts de ledige plaats meer te vinden waar het ge
staan had aan de zuidzijde van Dreischor, een fraai
dorp, op dat gedeelte van het eiland Schouwen, dat het