DEP. DEK MAAT. TOT NUT V. ALGEMEEN. 91 Met al den glans der praalvertooning, Die mensch van menschen onderscheidt; Daar worden alle stervelingen, Uit hooger en uit lager kringen, Dezelfde feestzaal ingeleid. Wat zegt het, Vlissings eedle zonen! Dat Middelburg mijn woonplaats is? Gij strengelt bloemfestoen en kroonen Ter schoonste feestgedachtenis, Tot eer van nieuwenhuizens stichting Die bron van ware volksverlichting, Die zon, die hier haar milden glans Keeds veertig jaren lang deed gloren Verheft zich nu 't gejuich der koren Bij feestmuziek en zegekrans. O! laat mij mede een tuiltje vlechten En menglen onder 't feestgebloemt; En dat wij 'taan den schedel hechten Van hem, wiens naam gansch Neêrland roemt! Zij nieuwenhuizens dengd gehuldigd, Wiens geest wij alles zijn verschuldigd Wat onzen broederkring verblijdt, En die zijn toorts, aan 't licht ontstoken Uit Bethlems hemel doorgebroken, Aan 'thcil van allen heeft gewijd.

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1859 | | pagina 141