106 IN DEN l'OLDEE. aard zicli niet, spreekt de geestesrigting van iederen volksstam zelfs niet uit de opschriften van de bouwvallige tempels, waar ze aan zonde en zingenot offeren? Ook wanneer ge een kijkje van het vrouwelijk personeel neemt, dat voor menige hut in de zon ligt neergehurkt, terwijl een bonte kindrrtroep de kleine voeten in 't Schel- denat baadt, zal veelligt het gelaat en de kleedij dezer dochteren Eva's bij u van eene wijduiteen'oopende afkomst getuigen. Toch, en 't is opmerkelijk, geeft dit zamen- zijn van zoovele kinderen van een verschalend vaderland zelden aanleiding tot twist of tweedragt, hoewel die om persoonlijke velen hier niet vreemd is; het nationaal gevoel schijnt hier door de een of andere spotternij, door een spreekwoord, zoo ligtelijk bij traditie in den mond des volks als bestorven, of op welke wijze ook, niet beleedigd te kunnen worden, 'k Heb menigmalen naar de oorzaak van dit verschijnsel gevorscht; dikwerf mijzelven afgevraagd, waaraan b:j den polderjongen die laauwheid, die onverschilligheid omtrent zijn geboorte land, dat geheele gemis aan natonaal gevoel is toe te schrijven, daar toch b'j den zeeman, bij den soldaat of den werkgast uit ieder volk zich juist het tegendeel openbaart, en ik ben tot de treurige slotsom gekomen, dat dit van zijne individuele, zeer bijzondere positie in de maatschappij, een der ongelukkige gevolgen is. Want de polderjongen heeft in den regel geen vaderland en geen te huis; zijn vader en wel denkelijk ook zijn groot vader oefenden't beroep uit, dat nu het zijne is. Schuijerman op de groote landswerken is even als 't koningschap

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1859 | | pagina 156