IN DEN POLDEK. 107 eene erfelijke betrekking. Nu staat het bij den polder jongen vast, dat hij zijne tent opslaat, daar waar hij meent werk te zullen vinden. Hij behoort tot de No maden onzer hedendaagsche maatschappij. Van daag arbeidt hij bij eene bedijking in Zeeland; over eene week aan een grintweg in Noord-Brabant; over zes weken aan een spoorweg in België; misschien helpt over een jaar zijne kracht in Engeland een tunnel daar stellen. De wieg 't woord bezig ik als beeldspraak, meer niet, want de schoot zijner moeder is de eenige wieg, waarin ooit een polderjongen schommelde de wieg dan van dien knaap staat dikwerf honderde uren ver van de plek, waar zijn vader het eerste levenslicht aanschouwde. Om aan eene wettelijke verpligting te voldoen, moet de vader de geboorte van zijn kind, of liever van het kind der vrouw waarmede hij huist, bij het bestuur der meest naburige plaats aangeventoch zal geen militie of schutterij ooit op zijn persoon beslag leggen, want wanneer de staat zich eindelijk voor hem begint te interesseren, is hij gewoonlijk ver te zoeken. „De papieren voor zijn huweh'jk dan?" vraagt ge veel- ligt. Eilieve! vraag het die vrouwen eens, die ge hier rondom u ziet, wie harer ooit met den man harer keuze voor den pastoor de ringen hebben gewisseld of uit den mond eens burgemeesters de wettelijke voorschriften hoorden, die een geestig auteur niet onaardig de krijgs artikelen van het huwelijk noemt." Getrouwd! de minsten zijn getrouwd; de meesten zijn den een of anderen jongman, die haar 't best beviel en die haar wel met

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1859 | | pagina 157