114 IN DEN POLDEK. week stak weldra geen sehuijerman meer eene spade in den grond of rigtte een vletter zijn schuitje naar den wal waar de zoden moesten worden aangebragt. Boven dien was jan in kennis geraakt met. een Vlaamschen putbaas, die, zoo als spoedig bleek, hem te gaarne in de kroeg en zijn vrouw alleen thuis zag, dan dat het aan mieke teien niet in 't oog zou gevallen zijn, vooral omdat ze, al had ze nooit de „krijgsartikelen" hooren lezen, toch heel goed gevoelde, wat het zevende gebod inhoudt. Op zekeren avond wierp ze den ongenooden en haar erg onwelkomen gast de deur zoo onzacht voor den neus digt, dat teeuw voor 't vervolg allen lust scheen verloren te hebben om haar te ontmoeten en bij wijze van revenge voor deze beleediging zijn uiterste best deed, om jan melis tot een geheel ander en een veel minder goed man te maken, dan hij te voren was. 't Is daarom dat er een wolk over 't effen voorhoofd hangt; daarom tuurt ze naar buiten, waar de schemer allengs voor 't volle licht in de plaats treedt, zonder dat de lang gewachte nog de woning nadert, waar zijn vrouw den avonddisch voor 't gezin in gereedheid heeft. Toch, als aan alle wereldsche zaken komt ook aan die onze kerheid een einde. Jan stapt eindelijk binnen; 't is een forsche, kloeke, blonde vent, met een eerlijk en open gezicht, nu alleen wat verhit, ten gevolge van de „flesch" die hij nog al tamelijk schijnt aangesproken te hebben, mieke bewijst dat ze een verstandige vrouw is; geen verwijt, dat slechts verbitteren, geen klagt, die toch niet baten kan, komt haar over de lippen. t Is

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1859 | | pagina 164