IN DEN POLDER. 115 Eoo als t is, meent zij al kon 't ook anders en ook beter. Morgen ochtend, als die booze dampen er uit zijn, zal zij hem wel eens onder handen nemen. Toch ontglipt haar een zucht; van 't heden ontvangen weekgeld heeft zij nog geen penning gezien en jan, die te voren altijd met de hand in den zak binnen kwam, maakt nu geen enkele mine die bewijst dat het kapitaal van beheerder ver wisselen zal. t Avondeten wordt in stilte genuttigd, en zoodra 't afgeloopen is, maakt mieke aanstalten om het strooleger voor de kinderen in gereedheid te brengen. Jan draait op zijn stoel heen en weer. 't Is hem aan te zien, er broeit een plannetje in zijn hoofd, 't welk aan mieke trien meegedeeld moet worden en die mede- deeling schijnt hem zwaar te wegen. Hij heeft al t uiterlijk van iemand, die niet weet, hoe hij de zaak daar hij meê bezwaard, zit bij 't regt eind aanpakken moet. Eensklaps staat hij op. „Mieke! de sleutel!" vraagt hij alles behalve vriendelijk. „De sleutel, waarom?" „Omdat ik naar 't fort wil gaan. 'k Wou mijn horologie hebben. Geef op, gaauw Zij houdt zich als of zij die laatste woorden niet hoort. Al is 't aarzelend, toch komt ze nader en hem de hand op den schouder leggende, zegt ze goelijk, zonder eenige bitterheid „Doe dat morgen, jan! 't is morgen waarachtig beter, 't Wordt al laat en zoo straks kan je in 't fort niet meer teregt. Blijf nou hier." „Hier blijven? vraagt hij en hij lacht, maar als

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1859 | | pagina 165