116 IN DEN POLDEB. iemand, wien 't schreijen nader staat dan 't lagchen. Zeg Mie, zie je, als ik hier bleef" vervolgt hij aar zelend, en hij frommelt zijn pet tusschen de vingeren als een op heeter daad betrapten schooljongen. „Zie je, dan zou ik mijn revens niet kunnen halen, en ik ben er van daag mijn veertien gulden al bij kwijt." Zijne houding, de donkere blos, die zijne wangen kleurt, 't bewijst hoe die man nog niet allé schaamte gevoel verloor, hoe die bekentenis hem nog moeijelijk valt. Toen hij bemerkte, dat zij zweeg, haalde hij beide zijne zakken uit, als om haar te bewijzen dat hij waar heid sprak. Een wijle denkt zij na. 't Is of ze zich zelve de keus voorlegt tusschen toorn en zachtheid; of zij 't zich afvraagt, welk middel allermeest geschikt zal wezen, om het doel te bereiken dat zij beoogt. In iederen stand, ongeacht welke opvoeding haar ten deel viel, is scherp zinnigheid en overleg meestal een hoofdtrek in het karak ter der vrouw. Mieice teiens handelwijze loochende die meening niet. ,,'tls erg," zei ze „maar'tkon toch nog erger. Met wat zuinigheid van de mijne en wat overwerken van jou kant, kunnen we die schade in vier weken wel ophalen. Maaren er lag iets beslotens, iets drin gends in den toon harer stem, blijf nou hier en beloof me, zet geen voet meer in dien verwenschten Duk." Hij weifelde, maar zij overwon toch niet. 't Kwaad zat reeds te diep. Lief had hij haar nog met hart en ziel, maar wat hij eene opoffering meende, kon hij zich

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1859 | | pagina 166