118
IN DEN POLDER.
melis, die groot gevaar loopt om onder die bouwmanie
verpletterd te worden. Zijn partner is de putbaas teeuw,
wien mieke trien maar met al te veel grond als de
booze geest van haren jan aanziet. Gedurende de
laatste weken waren die twee altijd met elkaar; zij be-
hooren tot de zelfde „ploeg" 'en schijnen 'tin malkaars
gezelschap goed te kunnen vinden, 't Spel, waarmede
zij zich onledig houden, is bijna zoo oud als de wereld,
al is 't er niet te eerwaardiger om. Men werpt met
de dobbelsteenen. Op die wijze is 't weekgeld van jan
in de zakken van teeuwis gepasseerd. Wanneer ge
nu lust gevoelt om eenige minuten het spel gade te
slaan, dan zult ge weldra weten wie de eigenaar van
mieke tkiens spaarpenning en na een uur ook van
jan melis' horologie werd. Tevens zal 't u duidelijk
worden, waarom de inzet telkens verhoogd en dus het
verlies ook telkenmale verdubbeld wordt. De jenever-
duivel heeft den polderjongen geheel in zijne magt;
't vloeijend vuur doet zijne uitwerking; 't zweet gudst
hem langs de slapen; de forsche handen beven kramp
achtig; de vingeren kunnen de steenen bijna niet meer
vatten; toch rollen ze nog onophoudelijk op de kist, die
de beide spelers tot tafel dient: 't spel begint de aan
dacht der menigte te trekken; 't boeit dan ook door de
nieuwheid, want zoo grof zagen de wanden van den
„Duk" het nog nooit. „Teeüw geeft jan een lesje,"
hoort men hier; „jan krijgt ongemakkelijk slaag," ver
klaart men ginds. Alweer nieuwe toevoer in t glas;
't zou ook jammer wezen als de booze geesten van spel