IN DEN POLDER.
119
en drank niet eerlijk zamendeelden. 'tis niet meer dan
billijk; zij hebben beide jan melis zoover gebragt als
hij thans is! Verliezenwinnenalweer verlie
zenalweer winnende fortuin zal keeren. „Acht,"
roept de een. „Twaalf," de ander. Na weinige secon
den keert zich voor jan melis de fortuin weer. Ver
hezen, niets dan verliezen! 't Laatste kopergeld dat nog
voor hem lag, verdween.
,,'kHeb niets meer," roept hij in drift opvliegend
uit, nietsReeds had hij de hand aan de deur, toen
een denkbeeld bij hem schijnt op te rijzen, 't welk tot
blijven hem noopt. „Of ge moest hier drie gulden
tegen willen zetten?" vraagt hij, hijgende en blijkbaar
zich schamende over de daad, die zijn hartstogt en op
gewonden toestand hem plegen doet. Hiertegen," her
haalt hij en heft zijn buis in de hoogte, waarop mieke
trien zich vier weken geleden de oogen bijna blind
genaaid heeft.
Een smadelijke glimlach speelt om teeuwis' lippen.
„Kom maar op," antwoordt hij op een toon, die ge
noegzaam verried, met welk oog hij den vriend" be
schouwt. Weder neemt het spel een aanvang, 't Duurt
geen half uur of de grootste helft der opbrengst van
't kleedingstuk is weer in handen van hem die ze gaf.
Jans begrip is bijna geheel door den jeneverduivel over
meesterd. 't Is ter naauwernood dat hij nog een oog
heeft voor de cijfers, welke de steenen aanwijzen. Ein
delijk is men tot den laatsten worp om jan melis' laatsten
inzet gekomen. De beurt is aan teeuwis. Zeven,