IN DEN POLDER. 121 hij, „en 't zwaarste zal nog moeten komen. Hoe zal zij er over denken?" en zijne hand wees in de rigting van de hut op den dijk. Jan bleef 't antwoord schuldig. Dat wordt gebrek lijden, man," vervolgde de ander en jij zult 't onder vinden wie 't meest schuld er aan heeft. Zij zal 'tje toepassen," sarde hij, dat vergeeft ze je nooit. En dat kan ze niet doen ook. Hier sta je in 't krijt; in de Tavern niet minder; er is geen tent of ze weten hoe ligt en hoe zwaar of je weegt. Ze zullen mieke trien meel en brood weigeren, jan melis, en zoo ze 't al ooit vergeeft, vergeten doet ze 't nooit Hij had geen ongelijk en was geen vreemdeling in 't karakter der vrouw, die hij eerst met zijne liefde, later met zijnen haat vervolgd had. Zij had een hart in de borst, waaraan hoogmoed niet vreemd was. Vroe ger waren zoowel zij als jan melis bij de „ploeg" goed gezien geweest; dit vond zijn oorzaak in beider gedrag en in de orde die zij op hunne zaken hielden. Dat was nu voorbij; iemand die in geen vier of vijf weken zijne schulden meer op kan winnen en toch leven wil, vergt van 't krediet meer, dan 'top den dijk bij magte is te geven. Of jan melis dit begreep? De dampen van den jenever- duivel weken langzamerhand, en hij zag 't in dat hij mieke trien naar den rand van een afgrond had mede- gesleept, waar zij wel eens weigeren kon hem ter zijde te blijven. Geef mij de veertien gulden van deez' middag terug,

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1859 | | pagina 171