124
IN DEN POLDER.
me en al is 't loon er minder, morgen trek ik met haar
naar de Meer. Als ik er heenga, zal zij me wel volgen."
Alle dingen zijn mogelijk" prevelde de ander. Maar
MIEKE trien is ook geen lamsvleeschdurf je zoo
thuis komen" vroeg hij sarrend.
Jan bleef 't antwoord schuldig. Toen schoof teeuw
nog wat nader. Nog een paar malen vulde de onzigt-
bare hand de glazen. Waarom zou ik dit geheele ge
sprek u meêdeelen? Vrees, gewetenswroeging, onzeker
heid, de begeerte om de kans te wagen ten einde het
verlorene te herwinnen, 't optrekken van het laatste
luchtkasteel, al was 't ook op de fondamenten van den
diepsten val, aan de eene zijde; geslepenheid, drogre
denen, huichelarij, de verzoeker in zijne zwartste ge
daante aan de andere, 'tzijn geene beelden, die genoeg ons
boeijen kunnen om lang er bij stil te staan. Alleen
dit, de laatste hinderpaal viel, toen hij 't antwoord op
zijne vraag: „En de kinderen dan?" met de woorden
hoorde beantwoorden: „Die blijven bij de moeder."
't Was zijn laatste bezwaar. Toch, zoo ge hem hard
valt en te regt houdt u toch overtuigd dat bovenal
de hoop om het verlorene te herwinnen; de halve zeker
heid die hij meende te bezitten, dat nu toch eindelijk
de fortuin hem wel eens gunstig zou wezen; de vreeze
om MIEKE trien als een geruineerd man onder de
oogen te komen, hem noopten, om aan teeuwis' voor
stel eindelijk zijne toestemming te geven, 't Was of
een looden last hem eindelijk van de borst werd ge
wenteld, toen 't ik neem het aan" hem over de lippen was.