130
IN DEN POLDER.
beter middel op, dan om na eene vóórdaagsche waar
schuwing het rieten dak in brand te steken.
't Was zoo kwaad niet gezien, daar de meesten bleven,
alleen omdat zij elders geen onderkomen hadden. Toen
dit plan tot uitvoering kwam, stond eene bleeke, ver
magerde gedaante, waaruit niemand de mieke trien
van een half jaar geleden herkennen zou, aan den wal,
aan iedere hand een in lompen, naauw voor de guurheid
van het weder beschermd kind houdende, niet wetende waar
heen de schreden te rigten. 't Hart brak mij, toen ik haar
zoo zag, en wij besloten, haar en nog eenige anderen
met een vletscheepje der Maatschappij naar het bel-
gische dorp den Doelen te doen overbrengen, in welks
welks omstreken zij meende te huis te behooren. Na
dien tijd heb ik, wat wel denkelijk was, noch van haar,
noch van jan melis iets vernomen.
Wat ik in deze bladen u verhaalde, is waarheid. Was
'teen dwaze vraag, toen ik van de Christelijke liefde
ook eenmaal eene zending onder zulke Heidenen vroeg?
Oisterwijk, November, 1858.