DER XV EEUW.
139
worden, bleven die van 't grijze Brungheers daarvan
verschoond, mits men aldaar geene taverne meer houden
zoude, noch huizen bijbouwen, wat dan ook het verval
en de vernietiging van dit plaatsje ten gevolge zal gehad
hebben, 't Moest sterven, maar zijn natuurlijken dood.
In 1437 zag het de Bruggelingen daar den Zwin-arm
overtrekken en van daar den aanval tegen Sluis rigten.
Wat de versterking der stad aan de landzijde betreft,
langen tijd voor zij aan den havenkant werd afgesloten,
had deze reeds plaats gegrepen. Lodewijk II van
Male toch (13471384) had den Sluizenaren vrij
heid verleend de stad aan de landzijde te versterken met
steenen poorten en watergrachten, te weten
naar de zijde van Brungheers, Aardenburg, Havekens-
werve en Slepeldamme, zoodat wij dan ook aan die
zijde eene dubbele vestenrij, door torens versterkt, de
stad zien omgeven. Deze versterking was strijdig met
de privilegiën der stad Brugge. In 1323 toch hadden
de Bruggelingen, wien Sluis een doorn in het oog was,
van LODEWUK v a n Ne vers weten te verkrijgen,'na
Sluis eerst verbrand en daarna uitgeplunderd te hebben
dat men aldaar geene sterkten noch weerachtige
plaatsen stichten zoude. In 1367 trokken zij dus
de Sluizenaren voor 's graven regterstoel, met dit gevolg
echter, dat graaf iodewijk verklaarde, dat de twee
torens en de brugge die weerachtig waren, op zijn bevel
en dat der stede van Brugge en van zijnen lande ge
maakt waren, en hiermede moesten zij zich, goedschiks
of kwaadschiks, vergenoegen. De West-, Oost- en Zuid-