144 EEN BLIK OP HET SLUIS stad toebehoorende en aan de beschermheiligen dier broederschappen gewijd. Na de Kapel van het heilige kruis trekt in bijzondere mate de Kapel der Ooster lingen onze aandacht. Zij is in 1443 in het zuiden der kerk opgerigt, tot lafenis der zielen van meer dan 70 Duitsche kooplieden, Ilanzebroeders, en eenige Slui- zenaren, die in den oploop ten heiligen triniteitsdage van 1436 het leven lieten. In de glasvensters prijken de wapenen van den keizer van Kome en van zijne keurvorsten; „twee ornamenten, 't een beter dan 'tander," sieren den altaar. Oorspronkelijk heette deze kapel de Sint-Bartholomeuskapeldie van Sint Christoffel staat aan hare regterzijde. Daarna wordt ons oog getrokken door het altaar van 't ■gilde van mabia van der Sneeuw. Waarschijnlijk heette dit aanvankelijk het gilde der Klerken, en ging het later in 't gilde van Kethorica of de kamer der Kederijkers over. Oorspronkelijk was het een geestelijk gezelschap, waarvan wereldlijken, in woners van Sluis met hunne vrouwen, leden waren. Vooral het Mariabeeld van dit gezelschap prijkt met kostbare jnweelen en gouden ringen, terwijl eenige ver gulde engelen, enz. in zijne nabijheid geplaatst, het geheel opluisteren. In 1329 bestond reeds het gilde der Kler ken, en in het begin der 15e eeuw komt ons reeds het gilde van Kethorica voor. Zijn blazoen was de Distel bloem, en zijn zinstaai, zeer gepast, Van het oude, nieuw. In de vijftiende eeuw, en 'tis juist in die eeuw, dat we in den geest in Sluis omwandelen, bloeide het gilde, en stelde zelfs een zijner leden, sarau, een

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1859 | | pagina 194