DEE XV EEUW.
167
groote loods, waaruit een aanhoudend gestamp ons tegen-
klinkt. Het is de donderbusmeester, die hier bezig is
met het vervaardigen van donderbuspoeder d. i. kruid.
Hier liggen vaten met buskool, sulfer en salpeter en
ook het krijgsgeschut wordt hier geborgen. In 1390
was hier reeds een pierre dtjval, ook pieter van dale
genoemd, der stede donderbusmeester. Wat verder
is de bergplaats van de veldtenten der stad, waar de
Sluische schutters onder rusten, wanneer zij met den
graaf te velde moeten trekken. Tot het vervaardigen
dezer tenten is 1293 ellen kanevets (kanefas) en 54
rollen blaauwe Keulsche tooi benoodigd geweest. Ein
delijk zien wij aan onze linkerzijde de Brabanderstraat,
waarvan wij reeds hebben gesproken en die hier op den
Zuiddijk uitloopt; wij staan weder aan den toren van
het schepenhuis en kunnen onze wandeling als geëindigd
beschouwen. Wij hebben Sluis gezien in zijnen hoogsten
bloei, toen het bestuur der stad bestond uit twee bur
gemeesters, twaalf schepenen en twaalf raden, en het
overige naar evenredigheid was ingerigt. Eer de 16" eeuw
was aangebroken, was Sluis door slag op slag zoo verre
gezonken, dat het, vereenigd met Mude, slechts zeven
schepenen behoefde. De verzanding van het Zwin gaf
Sluis den genadeslag, en 'tzonk weldra terug tot den
trap, waarop het in den aanvang der 13e eeuw gestaan
had. Ook hier bevestigt ons de geschiedenis weder
het wisselvallige en onbestendige van alle aardsche groot
heid: dat het ons den blik doe rigten naar boven, waar
der vergankelijkheid een einde is.—