IN AARDÈNBURGER AMBACHT, IN 1477. 7 JAN eil PIETER DE MAGHEEE, PIETEE DE MEY, JACOB filius gerolf stüls en jan keyghers. Geheel Aar- denburger-Ambacht Bewester-Ee en een groot deel van Beooster-Ee van Heille tot aan Sint Kruis en van de wallen Van Sluis tot aan die van Aardenburg werd in de beweging medegesleept. Geen wonder derhalve, dat, bij het dreigende en algemeene van den opstand, de pachters hunne tienden niet halen of heffen dorsten," en de kloosterlingen van Sint Baaf zich tot de lands- gravin maeia wendden, haar smeekende de weerspannige tiendpligtigen te bedwingen en hen in hunne regten te handhaven, als viel der jeugdige erfdochter het hand haven van hare eigene regten niet reeds te zwaar. Zij, die reeds in den aanvang barer regering beloofd had de voorregten der geestelijkheid, door haar' vader mis kend en vertreden, te eerbiedigen, verleende aan de religieusen weldra hare opene letteren, inhoudende, vorm van maintenue en sauvegarde," welke door rogieR van der mersch, deurwaarder van de kamer van den rade in Vlaanderen, op verscheidene plaatsen werden afgekondigd en openbaar gemaakt, houdende en main tenerende" de religieusen „in hunne possessie van de voorzeide tienden" terwijl hij in naam der gravin vele en diversche personen," die zich gemelde tienden hadden toegeëigend, en met name den genoemden postaerdts, de mey en jan de maghere, gelastte, op de verbeurte van vijf honderd gulden leeuwen, de tienden door de pachters „paisivelijk en rustelijk" te laten heffen en gebruiken. Het antwoord der schuldigen was, kort en

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1859 | | pagina 57