IN AARDENBUKGER AMBACHT, IN 1477. 13 den procureur-generaal, hunne zaak te verdedigen. Tot ons leedwezen zijn wij niet in staat te melden, welk vonnis ongetwijfeld veroordeeling in betering en boete tegen hen geveld zij, en het verheugt ons des te meer de beteringe te kennen, waartoe de overigen zich verbonden. Kom, dat we ze hier laten volgen: ze draagt geheel den kerkelijk boetedoenenden geest dier tijden en is in overeenstemming met het ambt dergenen, die ze opleiden. Jacob filius antheunis postaerdts heeft vergiffenis gebeden en moet stellen eene kaars van drie pond, ver- wapend met het wapen van Sinte Baaf, in zijne kapel te Aardenburg, en dat, ter cause dat hij geene tienden wilde geven; en geeft die [kaars] in beteringe en moet ze stellen tusschen dit en Allerheiligendag eerstkomende, op pene van 50 pond parisis te verbeuren tegen mijne voorzeide heeren. Jan de vos, aan den heerweg, heeft ook zijne tienden ingevoerd en heeft ook vergiffenis gebeden, mijnen heere in zijne possessie gekend en den tiendenaar betaald, en stelt eene kaars van één pond, verwapend met het wapen van Sinte Baven, in de kapel en stede als boven. Adriaen snaessaert heeft gekend mijnen heere in zijne possessie en vergiffenis gebeden, en, omdat het een arme man was, is daarmede in gratiën ontfaan d. i, in genade ontvangen,

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1859 | | pagina 63