REINIEE DE KLERK. 29 in een paar kisten opium, fluweel en andere fijne stoffen. Naauwelijks was hij buiten de poort, of de voorhoede van het javaansche leger deed hem van zijn paard stij gen, en bragt hem, op zijn verzoek, naar de tent van den opperbevelhebber, waartoe hij meer dan een half uur ver tusschen twee rijen ontbloote krissen doorgaan moest. De prins vroeg hem barsch, wie hij was en wat hij kwam doen. „Ik ben,"'antwoordde de klerk, zon der de minste hapering of schijn van vrees, „gezonden om uwe hoogheid plegtig te bedanken voor de krachtige hulp, door u in den laatsten uitval tegen de opstande lingen aan de Compagnie bewezen, en terwijl ik mij van dezen last kwijt, heb ik het genoegen, namens de com missarissen, eenige kleine geschenken voor uwe hoogheid mede te brengen en u aan te bieden. Maar de heeren commissarissen wenschen gaarne in de gelegenheid te zijn, om u in persoon deswegens te bedanken, en tevens over de verdere maatregelen tegen de opstandelingen met u te handelen. Nooit was daartoe de gelegenheid gun stiger dan nu, tijdens uwe nabijheid bij Samarang. Heb dus de goedheid, naar de stad te gaan. Ik zelf zal als gijzelaar met mijn gevolg hier blijven tot uwe terug komst, en wordt u een haar gekrenkt, dan kan men het op mij wreken." De Javaan zweeg eenige oogenblikken. Hij was zich bewust niets minder verdiend te hebben, dan den dank der Compagnie. Maar het was mogelijk, dat men binnen de veste van Samarang nog niets wist van zijne dubbelzinnige houding. De toon van den nederlandschen

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1859 | | pagina 79