EEINIER DE KLERK.
43
rinding had echter reeds toen geen gunstig oordeel doen
uitspreken over de pogingen tot het opleiden van jon
gelingen aan eene afzonderlijke stichting tot de dienst
der indische kerken; en na allerlei voorslagen en proeven,
hier niet te vermelden, heeft men moeten eindigen met,
volgens de meer dan eene halve eeuw vroeger door onzen
DE klerk aanbevolen maatregelen, om door verbetering
van de tractementen en de regeling der pensioenen,
geschikte leeraren aan te moedigen tot de reis naar Indië,
ten einde daar de leeraarsbediening te vervullen. Onze
Zeeuw heeft dus een middel ingezien en aanbevolen, het
welk eerst lang daarna op grooter schaal is verwezenlijkt.
Overigens schijnt de klerk een nederig man te zijn
gebleven, ook na zijne verheffing; hij schafte het gebruik
af, dat elke koets, onverschillig van wien, als huldebe
toon moest stilstaan, terwijl zij die van den gouverneur-
generaal tegenkwam; alsmede, dat bij zijn binnenkomen
in de kerk de geheele vergadering opstond, welk laatste
hij niet wilde, dat voortaan geschieden zou, ingeval bij
zijn binnenkomen de godsdienst reeds begonnen was.
Voor 's mans edelmoedigheid hebben wij wel geene
andere proeve meer noodig, na die ten aanzien van ster-
renberg te hebben leeren kennen.
De eerw. metzlar, destijds predikant te Batavia,
beschreef hem als een braaf, eerlijk regent, waarvan hij
meermalen de sprekendste bewijzen gegeven heeft. „Vele
avonden," schrijft die leeraar, heb ik met het grootste
genoegen bij hem doorgebragt. Hij was nederig, ge
meenzaam, en sprak meermalen ongemaakt van zijnen