700 jaar Veere
2
Ter Veer
"Het spreekt vanzelf, dat ge Veere
nimmer benadert in een automobiel.
Ge zult dat evenmin doen als op
audiëntie gaan in uw huisjasje of een
zware zieke bezoeken in feestkledij."
Aldus de raadgeving van de auteur
Dr. P.H. Ritter Jr. in zijn boek
"Zeeuwse mijmeringen". En
inderdaad, Veere komt het mooist tot
zijn recht wanneer het wordt bezien
vanaf het water. Maar ook de
waterkant met zijn schepen, bezien
vanaf de wal is al net zo mooi.
Veere is een echte "waterstad", een
plaats waarvan de geschiedenis
onlosmakelijk verbonden is met
water, schepen en scheepvaart, al
zeven eeuwen lang.
In voor onze tijd hoogdravende
bewoordingen heeft de
auteurromanticus Ritter een
beschrijving gegeven van Veere en
van de ziekte Verisme. "A sweet
malady of Verism" laat hij een Engels
dametje het verknocht zijn aan Veere
noemen.
Verisme is, aldus Ritter in zijn
"Zeeuwse mijmeringen", verwant aan
opium schuiven, maar nog oneindig
gevaarlijker. Velen hebben zich in de
loop der tijd onder de bekoring van
Veere laten brengen. Nescio laat er
zijn "Uitvreter" met veel genoegen
toeven, J.C. van Schagen hoorde er
het gras tussen de stenen groeien en
Dr. Jac.P. Thijsse schrijft in "Onze
Groote Rivieren" - één van zijn
mooiste, in 1938 uitgegeven
Verkade-albums - over het
Markiezaatsstadje, datVeere
één groot en zeer gemakkelijk te
behandelen museumstuk mag
heeten, waar je nooit uitgekeken
raaktHet is niet voor niets, dat
er in het begin van deze eeuw zovele
kunstschilders in Veere woonden en
er inspiratie vonden. Veere hééft iets.
Opkomst en bloei
Zoals bij zovele plaatsen in
Nederland, voert de geschiedenis
van Veere terug tot een kleine
nederzetting bij een veer, in dit geval
het veer op Campen op Noord-
Beveland. Veere heeft er zijn naam
nog aan te danken: Campveere, Ter
Veere, Veere. In 1282 wordt
Campveere voor het eerst
Jack Becht
beschreven, zij het nog niet onder
die naam. De vermelding als
Campveere komt voor het eerst voor
in een tolrekening van Newcastle uit
1296, nu 700 jaar geleden. Veere
moet worden gezien als een
oorspronkelijk vanuit Zandijk
opgezette onderneming uit het
midden van de dertiende eeuw. De
ontwikkeling van de nieuwe
nederzetting verliep echter zo
voorspoedig, dat Veere in 1348 als
zelfstandige parochie van Zandijk
werd afgescheiden. Het is ook in die
tijd, dat werd begonnen met de
aanleg van de eerste stadsvesten.
In de 14e en 15e eeuw maakte Veere
een snelle economische groei door.
De stad was voor schepen goed
bereikbaar en profiteerde van het
stapelrecht van Schotse wol en van
de nabije ligging van de Walcherse
rede, in die tijd wereldbefaamd. Als
handelsstad was Veere beter
toegerust dan Middelburg. Er moeten
toen in de haven van Veere, die van
voldoende grootte en veilig binnen
de vestingmuren van de stad was
gelegen, velerlei vaartuigen uit tal
van landen hebben afgemeerd, zoals
Hanzekoggen uit het Oostzeegebied
3
VEERE
en karvelen en hulken uit Schotland,
Engeland en Bretagne, samen met
de pinassen, buizen en fluiten uit de
Lage Landen zelf. De internationale
handel werd er beheerst door
buitenlanders. Sinds 1488 was in
Veere de zetel van de admiraliteit van
de Bourgondische Nederlanden
gevestigd - waarmee overigens in
feite de basis van de huidige
Koninklijke Marine was gelegd - wat
inhield, dat Veere de belangrijkste
vlootbasis van de Nederlanden werd,
wat het tot het midden van de
zestiende eeuw is gebleven. Wat een
bedrijvigheid moet er in het
cosmopolitische Veere van toen
hebben geheerst. De uit Spanje
aangevoerde sinaasappelen zouden
er goedkoper zijn geweest dan de
appelen uit Walcheren. En wat een
welvaart! De grote monumenten die
er nu nog in het stadje resten,
stammen goeddeels uit die tijd. Het
Stadhuis, schepping van de
befaamde Keldermans, de Schotse
Huizen, de Campveerse Toren en de
Grote Kerk, het zijn evenzovele
getuigen van de tijd dat het Veerse
voor de wind ging. Na een periode
van enige inzinking volgt aan het
eind van de zestiende, begin
zeventiende eeuw een periode
waarin nieuwe initiatieven met
succes werden uitgeprobeerd.
Balthasar de Moucheron, een uit de
Zuidelijke Nederlanden uitgeweken
koopman, rustte er aan het eind van
de zestiende eeuw expedities uit om
nieuwe handelsgebieden in Afrika en
Azië open te leggen. Kaapvaart was
een algemeen gerespecteerd bedrijf,
dat ook Veerse reders geen
windeieren heeft gelegd, zoals ook
de walvisvaart dat heeft gedaan. In
de Noordse Compagnie werd door
Veerse reders geparticipeerd;er
bestond zelfs een Kamer van Veere
(Veerse "afdeling") van de
compagnie.
Neergang en verval
De grote welvaart hield niet aan. De
betekenis van Veere als havenstad
en handelscentrum nam vanaf het
midden van de zeventiende eeuw af,
onder meer door de allengs groter
wordende betekenis van
havensteden als Amsterdam,
Dordrecht en Rotterdam. Ook de
betekenis van de visserij werd
allengs minder. Het aantal hoekers,
galjoten, pinken en het enkele fregat
dat in de achttiende eeuw in Veere
afmeerde, was maar een zwakke
afspiegeling van de grote aantallen
schepen die in vroeger eeuwen de
haven van het Markiezaatsstadje
bezochten. Tot aan het eind van de
achttiende eeuw ontleende Veere zijn
faam alleen nog maar aan de
Schotse wolstapel, totdat ook die in
1799 ten einde liep.
De negentiende en het begin van de
twintigste eeuw was voor Veere een
tijd van groot verval en armoede.
Vele huizen en andere bouwwerken
werden gesloopt. De sloopwoede
ging zelfs zover, dat de Schotse
Gezicht op de stad Veere, vóór 1595
Haven
ARM 53 van Daniël van Belzen loopt de haven van Veere binnen omstreeks 1920