8 ze gepeld. Ook werden de garnalen wel gekookt in het zout en die gingen dan in manden met de mailboot naar Engeland. De Bruin in de Nieuwstraat in Vlissingen was de mandemaker. Aan zijn omzet kon je zien of we een goed jaar hadden of niet. Die zoute garnalen waren niet te eten, maar die Engelsen die vonden dat zeker lekker. Het garnalenseizoen begon met Pinksteren maar de beste maanden waren altijd september en oktober. Vissen op 't zootje Maar we visten ook met de kor "op "t zootje". Schar, schol, kabeljauw, wijting, allerlei platvis, daar waren we ook niet vies van. Die vis werd goed gehouden in ijs. We kochten staven ijs hier bij de ijsfabriek, die sloegen we kapot en daar bewaarden we de vis in, in manden. Ook "hadden we een broodje (brood op de plank) aan de sardien." (schardijn). Die vingen we met het kuulnet op de Westerschelde, maar ook in het Veerse Gat. En bij mooi weer deden we dat ook midden in de winter." Bij vissen met de geikuil op schardijn lag de hoogaars voor anker en ligt het kuilnet op de bodem aan hetzelfde anker. Zeehonden bij de vleet Veel vissers hadden tot in de ja*pn vijftig een buks aën boord. Af en toe zetten ze hun schip tegen een plaat en schoten ze een paar zeehonden. Of ze sloegen ze dood met'een knuppel. "We zagen ze als onze concurrenten en het wemelde ervan hier in de Delta."zegt Lein."We sneden hun twee vlerkjes (staartvinnen) af want daar kreeg je hier op het stadhuis van Vlissingen een rijksdaalder voor. Dat was mooi meegenomen en Lenie 't Hart bestond nog niet." Lein zit al uren te praten, z'n vrouw Clasien schenkt een lekker glaasje in. Alle fotoalbums worden aangesleept. Inmiddels begint het buiten op de Zeilmarkt te schemeren, het wordt nog kouder. "Wat deden jullie in de visserij nou 's winters." vraag ik. Priksleeën "De winter was voor het onderhoud van de schepen. Alles werd met een glasscherf kaalgehaald, tot en met de blokken toe. Mijn vader zwoer bij lijnolie, dan glom het hout mooi, maar het belangrijkste is dat die olie goed in het hout dringt, zodat het niet kan inwateren. Andere vissers zetten hun schip in de Stockholmse teer. Die proefden ze eerst op hun tong of het wel de goeie was. Maar we gingen 's winters ook volop schaatsen. Mijn grootvader kon z"n eigen naam in het ijs schrijven. Voor schaatsen moest je natuurlijk schoenen hebben. Had je alleen maar klompen dan kon je nog altijd gaan priksleeën. Op je knieën en met 9 V\\v V de rand van je klompen achter de achterkant van je sleetje kon je ontzettend goed afzetten. Dat dee je met twee lange stokken met ijzeren punten. Wij gingen veel harder dan de Westkappelaars want die zaten met hun benen naar voren." Lein laat enthousiast een ouwe prikslee zien die hij nog in de schuur heeft liggen. "Vertel eens hoe het jouw familie verder is vergaan. "Ja, waar waren we gebleven? Ik heb verteld dat mijn ouders omstreeks de Eerste wereldoorlog de VL117 vrij van schuld hebben gevaren. Voordat ik in 1923 geboren wordt, laat mijn vader in 1920 een nieuwe hoogaars bouwen bij Meerman in Arnemuiden, de VI 27." Stormramp van 1924 't Was nog allemaal spriettuig in die tijd en zo komt het gesprek vanzelf op de stormramp van 18 juli 1924. Het is een zomerse dag de hele hoogaarsvloot is buiten voor Weskapelle.De vissers worden volkomen verrast door een orkaan uit het noordwesten.Vier hoogaarzen vergaan, vijftien vissers verdrinken. Bij spriettuig wordt het grootzeil opgebonden op de spriet, maar dat hangt hoog in de lucht en vangt dus nog steeds veel wind. "Mijn vader was die dag ook buiten" zegt Lein."Z'n korren heeft ie geboeid en achtergelaten om ze later weer op te halen. Binnenhalen zou een uur geduurd hebben en hem waarschijnlijk z'n leven gekost hebben. Mijn vader was zo wijs om het grootzeil met spriet en al te strijken en aan dek te leggen. Op een heel klein puntje fok is'tie door het Oostgat gebruld voor de storm uit en heeft ie behouden Vlissingen bereikt. Hij zag de vissers om zich heen onder andere die van Meerman verdrinken. Inmiddels is mijn moeder, ondernemend als ze was, een viswinkel begonnen. Mijn vader komt aan de wal en bakt de vis. Maar de zee blijft trekken en na een paar jaar zegt vader: "Ik ga een schip laten bouwen." De Grietje Hij gaat naar de werf van Piet Verras in de Paal aan d'overkant en daar loopt in 1932 de Grietje (de huidige Geertrui) van stapel,genoemd naar mijn moeder. Het wordt de VLI 3 en hij is gebouwd als motorhoogaars. De Grietje had weliswaar twee masten, maar grootzeil en bezaan werden alleen als slinger- of steunzeil gebruikt. "In juli 1937 kom ik vers van school aan boord bij mijn vader. Ik ben dan net veertien geworden. De meeste van mijn kameraden gaan als "nageljoengers" (hulpje bij het klinken) naar de werf De Schelde voor een rijksdaalder in de week. Ik Zomer 1931, de vissershaven van Vlissingen met links de Zeilmarkt met kermis. Lein de Nooyer, acht jaar oud, zit op het muurtje met zijn rug naar de camera. wanneer je geen geld had voor schoenen, kon je niet schaatsen. Dan ging je priksleeën. Wij gingen veel harder dan de Westkappelaars, want die zaten met hun benen naar voren.

Tijdschriftenbank Zeeland

Consent | 1996 | | pagina 6