De weervisserij
24
Met de totstandkoming van de Oesterdam, in het oostelijk deel van de Ooster
schelde, in juni 1983, leek er een eind te komen aan de mogelijkheid om de
weervisserij in de Delta uit te oefenen. Een vistechniek die ruim vier eeuwen
lang in de Kom van de Oosterschelde werd toegepast, leek vanaf dat moment
historie te zijn; léék, want de werkelijkheid bleek gelukkig anders.
Overal ter wereld wordt vis gevangen
als eiwitrijk bestanddeel van het dage
lijks voedsel. Dat gebeurt op een bijna
oneindig gevarieerde wijze, vanaf het
aan een speer spietsen van een vis tot
het vissen met kolossale fabrieks-
schepen, waarbij gebruik wordt
gemaakt van geavanceerde electroni-
sche opsporingsapparatuur.
Een vangstmethode die op tal van
plaatsen in de wereld nog steeds wordt
beoefend, is de visvangst met behulp
van een "weer", een methodiek die ook
nu nog op zeer kleine schaal ook in de
Zeeuwse Delta wordt toegepast.
Het vissen met behulp van "vallen" -
waartoe een "weer" kan worden gere
kend -is al erg oud. In alle delen van de
wereld waar vis voorkomt, wordt met
deze methode vis verschalkt. In de
Lage Landen wordt deze vistechniek al
enkele duizenden jaren toegepast. Niet
lang geleden werd er bij opgravingen
in het Nieuwe Waterweg-gebied een
relatief goed bewaarde, van wilgen
tenen vervaardigde fuik boven de
grond gebracht. Zoals bij alle fuikcon
structies was ook deze zodanig
geconstrueerd, dat de vis gemakkelijk
de fuik binnen kon zwemmen maar er
met geen mogelijkheid meer uit kon.
Een "weer" werkt volgens hetzelfde
principe.
Wat is "een weer"
Geneert u zich niet als u niet weet wat
een "weer" eigenlijk is. Het kostte
luchtfoto-interpreteurs van KLM Aero-
carto in het midden van de jaren dertig
hoofdbrekens toen zij een in de Kom
van de Oosterschelde gefotografeerde
constructie niet konden thuisbrengen.
Omdat het een constructie betrof die in
het water was opgesteld en het dus niet
onwaarschijnlijk was, dat deze iets met
de visserij te maken had, wendde men
zich tot het Rijksinstituut voor Visserij-
Jack Becht
onderzoek dat uitkomst bracht; het bij
de Brabantse Wal opgestelde giganti
sche V-vormige staketsel, met de punt
van de V naar het diepere water in het
westen gericht, bleek een "weer" te
zijn.
De twee benen van de V-vormige
constructie, "vleuken" of "vleugels"
geheten, hebben doorgaans een lengte
van 800 a 900 meter. De vleuken
bestaan uit in de bodem geplaatste
stevige eiken of berken takken van 4 a
5 meter lengte. Hoe dichter bij de punt
van de V, hoe dichter de takken bijeen
staan. Vlak voor de punt zijn de
vleuken nog versterkt met dwarslatten
en metaalgaas.
Aan het eind, waar de vleuken bijeen
komen, bevindt zich een grote fuik.
Om de vis nog beter naar de fuik te
geleiden, zijn er op korte afstand vóór
de ingang van de fuik enkele binnen
waarts gerichte, lagere staketsels
aangebracht, de zogenaamde "stuiten".
Het vangen van vis met behulp van een
"weer" berust op de altijd weer, dag in,
dag uit plaats vindende ademhaling van
Oceanus: eb en vloed. In de Kom van
de Oosterschelde was het verschil
tussen hoog- en laag water vóór de slui-
25
ting van de Oesterdam voor Neder
landse begrippen bijzonder groot, van
ongeveer drie meter bij doodtij tot
ongeveer vier meter bij springtij. Het
principe van de weervisserij is erop
gebaseerd, dat vissen die bij hoogwater
naar ondiep, relatief warm water
trekken, bij het intreden van de eb een
veilig heenkomen naar dieper water
zoeken. Is de vis bij hoogwater in het
gebied boven de "weer" terecht
gekomen, dan is de kans groot, dat de
vis bij afgaand water in de "weer"
terecht komt. Hoewel met name aan de
open zijde van de "weer" de takken
van de vleuken niet pal naast elkaar
staan, zal een vis niet gauw tussen de
takken doorzwemmen, zeker niet
wanneer de ebstroom langs de takken
loopt. De met de ebstroom meezwem-
mende vis blijft "keurig" binnen de
"weer", in de veronderstelling naar
dieper water te zwemmen en het
onveilig ondiep wordende gebied te
verlaten. De schuin binnenwaarts
gerichte "stuiten" maken het de vis
vrijwel onmogelijk om nog een uitweg
uit de "weer" te vinden. Angst maakt
echter vermetel, ook in de vissenwe-
reld. Om te voorkomen, dat de in
paniek geraakte vis toch de moed zou
opbrengen om tussen de takken van de
vleuken door de vrijheid tegemoet te
zwemmen, zijn de takken aan het eind
van de "weer" dicht opeen geplaatst.
Om de horror-story af te maken: de vis
móét wel de fuik inzwemmen die aan
het einde van de "weer" is opgesteld,
waarmee zijn lot is bezegeld!
De visser heeft ervoor gezorgd tegen
het moment van laagwater bij de
"weer" aanwezig te zijn. Een paar
meerpalen geven gelegenheid om zijn
boot aan te leggen. In vroeger dagen
werd er naar de visstek gezeild. Foto's
uit die dagen die een beeld van de
weervisserij geven, laten taferelen zien
van vissers die aan het uiteinde van de
"weer" in een waterdicht pak tot borst
hoogte in het water staan om de vissen
die de fuik nog niet zijn binnen
gezwommen er met een net in te
drijven. Op de achtergrond van een
dergelijke "bruine" foto veelal een
afgemeerde Hoogaars of Boeieraak.
Beulswerk
Mooie plaatjes van de oude weervis
serij, dat wel, voor de betrokken
vissers echter wat minder romantisch.
Beulswerk moet het zijn geweest,
vooral in het vroege voorseizoen,
wanneer het Oosterscheldewater nog
erg koud was. Ook de aanleg van een
"weer" moet een zwaar karwei zijn
geweest, dat ieder voorjaar opnieuw
moest geschieden. In verband met
mogelijke ijsgang, die fataal voor een
"weer" zou kunnen zijn, werden in
vroeger tijden de vleuken en stuiten
ieder jaar vroeg in de herfst afgebroken
om het volgend voorjaar weer te
worden geplaatst. Later liet men de
weren het gehele jaar staan. In het
voorjaar werden dan eventueel noodza
kelijke reparaties aan de installaties
verricht. De laatste decennia is het
plaatsen van de vleuken vergemakke
lijkt door het gebruik van pompen
waarmee met gebruikmaking van een
felle waterstraal een gat in de zand
bodem werd geblazen om de takken in
de grond te kunnen plaatsen.
Een zeer gedetailleerde beschrijving
van de techniek van de weervisserij is
te vinden in "In weer en wind" van P.J.
Huybrecht en E.T.J. Reindersma, een
boek met veel fraaie illustraties, dat op
voortreffelijke wijze een beeld geeft
van de "oude" visserij in Zeeland (Den
Boer Uitgevers, Middelburg, 1987).
Ansjovis
De weervisserij spitste zich vooral toe
op de vangst van een klein, hooguit 20
cm lang visje: de ansjovis, behorend tot
de haringachtigen. De gevangen
ansjovis werd in het zout gelegd en kon
dan lange tijd worden bewaard. De
ansjovisvangst was een wisselvallige
"teelt". Soms was de vangst jaren
achtereen slecht, zoals bijvoorbeeld in
het eerste decennium van deze eeuw -
in 1903 een vangst van slechts 500 kg
in de Oosterschelde - om dan weer
In het streekmuseum voor Tholen
en Sint Philipsland "De Meestoof'.
Bierensstraat 6 in Sint Annaland is
dit seizoen een tentoonstelling te
zien over de weervisserij.
Openingstijden dinsdag t/m
zaterdag van 14.00 uur tot 17.00
uur. Tot en met de herfstvakantie.
overvloedig te zijn, zoals in 1931, in
welk jaar in deze zeearm ca. 400.000
kg ansjovis werd gevangen. Gemiddeld
werd er ca. 50.000 kg per jaar
gevangen.
In de voormalige Zuiderzee, waar ook
op ansjovis werd gevist, was dan soms
het omgekeerde het geval. Zo was er in
1869 in de Zuiderzee in het geheel
geen ansjovis te bekennen. De vissers
van de Oosterschelde daarentegen
beleefden in dat jaar gouden tijden. Het
was zaak om in de vette jaren een
spaarpotje aan te leggen voor de
magere jaren. Duurden die magere
jaren niet al te lang, dan waren zij wel
te overbruggen. Maar wee de periode
waarin het aantal magere jaren die van
de vette jaren verre overtrof.
In goede jaren kon een visser wel 200
ton (a 200 kg) ansjovis in het zout
leggen, waarvoor gemiddeld Fl. 65,-
per ton werd betaald. Er kwamen
echter ook jaren voor met een vangst
van 2 tot 10 ton voor en soms werd
zelfs zo'n geringe hoeveelheid niet
eens gehaald. De bijvangst in de weren
maakte soms iets goed. Geep, zalm
haring, bot en rog vormden samen de
"onvis", de bijvangst. Voor gepen, die
mooie, slanke vissen met spitse
bekken, ook wel "Spanjolen"
genoemd, werd vroeger niet meer dan
3 cent per stuk betaald. Vooral de
"Reederij der Visscherssloepen" te
Antwerpen had er belangstelling voor
vanwege de bruikbaarheid als aas bij
de hoekwantvisserij (visserij met lijnen
A. Verkamman op de Th 19