De Mol, zijnde een soort van
Platgebodemde SchuitkM<
16
De "mol" of "krabbelaar" is een vaartuig, dat diende om havens en haventoe
gangen op diepte te houden. Tijhavens, wel te verstaan. Wanneer en waar de mol
voor het eerst is ingezet, is niet na te gaan. Wel lijkt het om een Zeeuwse
vinding te gaan. In een Middelburgse stadsrekening van 1435 wordt al van de
mol gesproken. Naast Middelburg blijken ook Veere, Goes en Zierikzee al vroeg
over een mol of krabbelaar te hebben beschikt.
Inleiding
De werking van de mol is gebaseerd op
het tweemaal daags plaatsvindend ritme
van het getij. Vele havens met een
aanzienlijk tijverschil werden vroeger
op diepte gehouden door de uitschu-
rende werking van het bij eb naar zee
terugstromende water uit spuibekkens.
In dergelijke spuibekkens of "houwers"
werd daartoe bij vloed water ingelaten
om bij eb weer te laten weglopen,
daarbij de haven schurend en in vele
gevallen tegelijkertijd een getijmolen
aandrijvend. Van dergelijke getij mo
lens zijn overigens nog restanten te
vinden in Middelburg en Goes. Vaak
was het "schuren" alleen niet
voldoende om verzanding van de
havens te voorkomen. Het op diepte
houden van havens was echter van
levensbelang voor het voortbestaan van
handelssteden welke waren aange
wezen op de bereikbaarheid van diep
stekende zeeschepen.
Middelburg was één van de haven
steden waar een niet aflatende strijd
tegen zand en slib moest worden
gestreden. Stadsrekeningen uit de 17e
eeuw getuigen van die strijd. In de door
H.M. Kesteloo verzamelde en geanno
teerde stadrekeningen van de stad
Middelburg is bijvoorbeeld te lezen:
"Voor het uitdiepen en schoonmaken
van het dok wordt £6720:6:5 in uitgaaf
gebracht, volgens eene rekening die
den 5 Juli 1657 gesloten werd." Geen
gering bedrag voor een kennelijk grote
schoonmaakbeurt. Het kon goedkoper;
in 1708 kostte het uitdiepen de helft
minder. Kesteloo weet over het
uitdiepen in dat jaar te melden: "Er
werd ruim £3000 betaald voor het
uitdiepen van het dok van de Zantzee
tot aan 't Cleene Sas, benevens £149
voor werkloon aan de vier grote
dokdeuren." De gebruiker moest een
voorschot geven, blijkens het vervolg
van Kesteloo's beschrijving: "Van de
Oost-Indische Compagnie werd daar
voor £2000 ontvangen, 1708, welke
som bij gedeelten terugbetaald werd,
het laatste volgens de rekening van
1715."
De techniek
Terug naar de mol. In een uit 1751 date
rende beschrijving van de stad Goes in
Isaac Tirion's "Tegenwoordige Staat der
Vereenigde Nederlanden" wordt
vermeld hoe de Nieuwe Haven door
"schuring" op diepte wordt gehouden.
Dit alleen was kennelijk niet voldoende.
De schrijver vervolgt zijn beschrijving
van de haven: "Ten deezen einde (om
de haven op diepte te houden;JB) wordt
gebruik gemaakt van eene Mol, zijnde
een soort van Platgebodemde Schuit,
die met laag water vooraan in de
Nieuwe Haven gebragt, en aldaar
zodanig geplaatst wordt, dat het Water,
met geweld door de geopende Sluizen
van de Oude Haven uitbarstende, tegen
de agterzijde van dit Werktuig
aandringt, en deszelfs deuren opent
Op de hier weergegeven foto van een
model van de mol zijn deze deuren te
zien. Zij werden, wanneer de mol
eenmaal in het uit te diepen havenge
deelte was gevaren, zover uitgedraaid,
dat de haven over de volle breedte werd
afgesloten en - nu citeren wij verder -
"het Water, zig tegen het Schot en de
Deuren, aan derzelver Agterzijde, wel
drie of vier voeten hoog opzettende,
drijft dit Werktuig met een groote kragt
voort
De beschrijving laat aan duidelijkheid
niets te wensen over. Door de kracht
van het opgestuwde water werd de mol
voortbewogen, langzaam echter omdat
vanuit het midden van de mol raam
werken met lange ijzeren pennen
werden neergelaten tot op de bodem.
Aan de achterzijde werd daarbij nog
eens een zware balk, voorzien van een
halve meter lange tanden neergelaten.
Als een zware eg werd het vaartuig dan
door de ebstroom voortgestuwd, daarbij
de bodem diep omwoelend. Het opge-
woelde zand en slib werd door het
afgaande water naar zee gevoerd.
Gezien de krachten die op de mol
werden uitgeoefend, moet de
constructie zeer solide zijn geweest. Dit
blijkt ook wel uit de dimensionering
van de onderdelen van het model. De
werksnelheid zal niet al te hoog zijn
geweest, maar wel - en wederom citeren
wij Tirion: zodanig, dat niettegen
staande de Tanden van den Agterbalk
diep door den grond sleepen, om dien
los te maaken, nogtans de Mol tot aan
het einden van de Haven voortloopt, en
al het onklaare mede schuurt."
Voor de bediening van het werktuig
waren agt of negen Mannen nodig,
als vijf of zes om het Voorsteven regt in
de Haven te houden en twee of drie om
het Raam te doen rijzen, of dieper in
den grond te drukken." De diepgang
van het raam met de pennen kon, al
naar gelang de diepte van de los te
woelen havenbodem, worden geregeld
door middel van een zware balk, "boven
op het Werktuig leggende in eene
houten Mik, op het Agterschot, en
draaiende op een ijzeren Bout." Met
behulp van een stelsel van aan de mast
bevestigde katrollen kon het uiteinde
van de balk worden opgelicht. Om het
pennenraam te laten zakken, bediende
men zich van een windas.
Op het model van de mol bevindt zich
een mast met zeiltuig. Hoewel dit niet
uit de eerder aangehaalde - en deels
geciteerde - beschrijving van de
werking van de mol blijkt, moet worden
aangenomen, dat de zeilen werden
gebruikt voor voortstuwing bij gunstige
wind; dat wil zeggen wanneer het de
17
Het model van de mol van Hudig-Langeveldt