18 mol letterlijk voor de wind ging. De driehoekige vorm van het vaartuig en het ontbreken van een kiel of zwaarden om zijdelings afdrijven te voorkomen, maken het werktuig te enen male onge schikt om er mee te zeilen. Het zeiltuig diende slechts om extra stuwkracht te verkrijgen bij het omwoelen van de bodem. Raadsel Gelukkig bestaat er een gaaf model van de mol, eigendom van de gemeente Veere en in bruikleen afgestaan aan het museum "De Schotse Huizen" in het stadje-Veere. Zoals het een goed vaar tuig betaamt, heeft de Veerse Mol een naam of eigenlijk een devies: "Tot Nut van 't Vaderland". De heer J. van Beylen, oud-conservator van het Natio naal Scheepvaartmuseum in Antwerpen en expert op het gebied van schepen en havens in de Delta, vermoedt, dat het een model uit de zeventiende eeuw betreft. Er is slechts een zeer gering aantal modellen van een mol bewaard gebleven. Het Maritiem Museum "Prins Hendrik" in Rotterdam bezit een replica van het model van de gemeente Veere. Eveneens in Rotterdam, in het kantoor van het verzekeringsbedrijf Hudig, bevindt zich nog een krabbe laar. Volgens de eigenaren van dit model gaat het om een model van een Zierikzeese mol. Nu moet er in het verleden in Zierikzee inderdaad een mol in gebruik zijn geweest; de op korte afstand van de Oude Haven, vóór het Gravensteen gelegen straat heet nog steeds Mol. Maar wat wil het geval de mol in kwestie heeft hetzelfde devies als de Veerse mol: "Tot Nut van 't Vaderland". Is de vermeende Zierik zeese mol in werkelijkheid een model van de Veerse mol of staat er in Veere een model van Zierikzeese mol? Wie het weet mag het zeggen, graag zelfs; schrijver dezes houdt zich aaanbevolen voor (aanvullende) informatie over dit interessante werktuig. Vergelijking van de beide genoemde modellen leidt in ieder geval tot de conclusie, dat het om één en hetzelfde model gaat. Het exemplaar van de Firma Hudig in Rotterdam is overigens vollediger dan dat in Veere. Voor de besturing van het vaartuig werd gebruik gemaakt van een roer, zoals gebruikelijk bevestigd aan de achter zijde van het vaartuig. Het Rotter damse model laat echter nog een extra roer aan de boeg zien. Bij het Veerse model ontbreekt dit boegroer, hoewel de stang waaraan de vingerlingen van het roer bevestigd kunnen worden, wel aanwezig is. Buiten de landsgrenzen staat er nog een model van een mol opgesteld in het Schiffartsmuseum in Bremerhaven met de vermelding, dat het vaartuig in vroeger tijden in Zeeland werd gebruikt. Verzanding beperkte zich overigens niet tot havens en toegangsgeulen. De verzanding van het Zwin bijvoorbeeld heeft de loop van de geschiedenis van Vlaanderen in niet onbelangrijke mate bepaald. Ook de Westwal van de voor malige Zuiderzee kreeg haar deel: in Enkhuizen heeft men eeuwenlang verzanding van de haven en de toegangsgeul moeten bestrijden. Van die strijd is betrekkelijk veel bekend. In het gemeente-archief is een groot aantal "Memories van 't Sandkrabben" bewaard gebleven. Hieruit blijkt onder meer, dat ook in die streek gebruik werd gemaakt van krabbelaars. Pas in de 19e eeuw bracht de bouw van gelei- dedammen aan het eind van de haven een afdoende oplossing voor het verzandingsprobleem. Daarvóór had men op tal van andere manieren gepro beerd het dichtslibben van haven en haventoegang te voorkomen. Zo blijkt uit de Vroedschapsresoluties van de stad, dat op 27 maart 1591 een depu tatie naar Amsterdam werd gezonden om kennis te nemen van het zoge naamde "slijkvlot" of "moddermolen- schip", een primitieve baggermolen. Kennelijk waren de Enkhuizers geïm poneerd door deze vinding; in mei van datzelfde jaar werd besloten om een slijkvlot voor de stad te laten bouwen. De befaamde scheepskenner P. Ie Comte geeft er in zijn in 1831 gepubli ceerde "Afbeeldingen van Schepen en Vaartuigen in verschillende bewe gingen" de volgende beschrijving van. "Het Moddermolenschip in den Jare 1575 alhier voor Amsterdam reeds in gebruik zijnde, werd gemaakt door de Wiskunstenaar en Scheepsbouw meester Joost Jansz. Bilhamer van Amsterdam en had de gedaante eener platte Schouw, waarin de Raderen geheel open en zonder Verdek geplaatst waren; hetzelve werd bewerkt door vier Man, die in een Molen liepen en daardoor het Scheprad in bewegin brachten." Op een tekening die toege schreven wordt aan Pieter Brueghel de Oude, in het bezit van het Rijksmu seum in Amsterdam, komt een afbeel ding van een dergelijk moddermolen schip voor. Ook Museum Boymans - van Beuningen in Rotterdam bezit een kunstwerk waarop een moddermolen te zien is: een gewassen tekening van de befaamde schilder van schepen en zeegezichten Reinier Nooms. De vier mensen in de tredmolen - de "molen" - vandaar de naam "moddermolenschip" of kortweg "moddermolen" - zijn op de 19 tekening goed te zien. Later is een baggermolen ontwikkeld waarbij paarden werden gebruikt voor het aandrijven van het scheprad. Het aanzien van de baggermolen veran derde daarmee: op het dek werden loodsen getimmerd voor het paarden- wiel - het rad dat door de paarden werd voortbewogen - alsmede een stal en een verblijf voor de verzorgers van de paarden. Het overgaan van mankracht op paardenkracht werd overigens niet gedaan op humanitaire gronden; het was gewoonweg efficiënter. Tot ver in de 19e eeuw werden mensen gebruikt - "gebruikt", dat mogen we op grond van de hedendaagse normen wel stellen - in tredmolens. Zo werd er in Zierikzee nog in 1859 voor een hijskraan aan de haven van "kraankinderen" gebruik gemaakt. Bij de naam "kraankinderen" moet overigens niet aan kinderen worden gedacht. Een Middeleeuws koggeschip had bijvoorbeeld een bemanning die bestond uit "scheeps- kinderen". De naam duidt op de pater nalistische verhoudingen van baas ten opzichte van ondergeschikten: streng maar zorgzaam. Ontwikkelingen De techniek stond niet stil. Al in de 17e eeuw werd de "diepmolen" uitge vonden, een geperfectioneerde moddermolen waarmee tot op grote diepte kon worden gebaggerd, een noodzaak bij de toenemende diepgang van de groter wordende schepen. De 'gewone' moddermolen bleef echter dienst doen. Nog halverwege de 18e eeuw blijkt er van Middelburgse zijde belangstelling te bestaan voor modder- molens. De vroede vaderen van die stad zonden Jan de Munck in 1741 naar Zaandam "tot het examineren der moddermolens", zo valt in de al eerder genoemde stadsrekeningen te lezen. Waarom er moddermolens in Zaandan moesten worden bekeken, vermeldt de historie helaas niet. Betrof het modder molens die in aanbouw waren voor Middelburg? Of werd de kunst van het maken van dergelijke werktuigen er "afgekeken"? In een Middelburgse rekening uit 1763 vindt men een betaling van £21 10 8 voor het maken van twee moddermolens. Gezien het geringe bedrag zal het waarschijnlijk een reparatie hebben betroffen. Hoewel de overheid blijkens het voor gaande zelf baggermateriaal in eigendom moet hebben gehad, werden baggerwerken ook wel uitbesteed. Zo kreeg Joris Brievingh £10 voor inspectie en het maken van bestekken voor het uitdiepen van het Middel burgse Molenwater. Het werk zelf werd aangenomen door Jan Poley bij openbare aanbesteding op 3 februari 1777 voor een bedrag van £12833 :6:8. Bovendien werd nog ruim £5500 besteed voor het uitdiepen van de binnensingels en ruim £2758 voor de kaaien. Vergelijking van de rekeningen voor het uitdiepen van het Molenwater en de kaaien laat zien, dat het op diepte houden van het Molenwater blijkbaar een groter probleem was dan het hand haven van voldoend diepe havens. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat in verband met de hoge kosten voor het periodiek baggeren van het Molen water dit bassin uiteindelijk is gedempt. Niet alleen de veel geprezen "Zeeuwse Hofvijver" vond hiermee een roemloos einde - evenals de van het Molenwater afhankelijke getij- molen - maar ook de noodzaak van veelvuldiger baggeren van de Middel burgse haven liet zich toen gevoelen. "Schuuring" van de haven door het bij eb wegstromende water uit het spui- bekken - wat het Molenwater immers was geweest - was er toen niet meer bij. Ondanks de meer geperfectioneerde baggermolens bleef het lange tijd maar aanmodderen, figuurlijk en soms ook letterlijk. Voor vele Vlissingers bijvoorbeeld, met name voor de bewo ners van huizen langs de haven. Zo werd in de Scheldestad in het midden van de zeventiende eeuw door het stadsbestuur bepaald, dat eenieder voor zijn erf de haven op diepte moest houden. Hiertoe legde men een dam waarna het afgedamde havengedeelte werd drooggemalen en door de bewo ners van aan de haven gelegen huizen uitgegraven kon worden. Ondanks deze maatregelen en verbodsbepalingen die erop waren gericht het overboord zetten van ballast - veelal zand - in de havens tegen te gaan, dreigden tal van havens dicht te slibben. In 1682 bleken er in Vlissingen zelfs schepen in het Admiraliteitsdok vast te liggen in het slijk. Zelfs in de haven van Amsterdam werd enkele jaren eerder, in 1680, in de haven slechts 6 voet en 9 duim diepte gemeten in plaats van de vereiste 12 voet. Model van een door mankracht aangedreven moddermolen; 18e eeuw. niifTi Boven- en zijaanzicht van de door F. en G. Eckhardt verbeterde Amsterdamse moddermolen, 18e eeuw. De verbetering betekende dat in plaats van met drie paarden nu met twee paarden gewerkt kon worden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Consent | 1998 | | pagina 11