t Was nie zo breed as voor de Willemstad. 4 Een visser van Bru vertelt van vroeger. jan Hendriksen "Als jongen van tien mocht ik in de zomervakanties al met vader mee naar Antwerpen, mossels brengen. Antwerpen was natuurlijk een wereldstad. Er lagen ook boten uit de Congo, ik heb er voor het eerst van mijn leven een neger gezien. Het was voor mij als jongen uit Bru één groot feest. Vader verkocht meestal niet aan meneer de Clair of een andere grote handelaar maar recht streeks aan de leursters als kleine Net, Celestien, Miedemie en Marie Oles. Dat verhandelen gebeurde in café 't Narretje aan 't Zuiderdok achter een pintje. Die leursters hadden de "buutenkaren", met hondekarren leurden ze op de dorpen en in de buitenwijken van Antwerpen. Je at er gebakken schelvis met een pistolee bij Pier Daen op de Vismarkt. De waardin van 't Narretje zette me af en toe met m'n kont op het kouwe aanrecht en waste me met groene zeep". Jan Jumelet is geboren in 1925 en stamt uit een oud vissersgeslacht uit Bruinisse. Vanouds zijn de Jumeletten Hugenoten uit Picardië die vanwege hun geloof moesten vluchten uit Frank rijk en via Zierikzee in Bruinisse terecht kwamen. Jan "Al mijn voorvaders waren mosselvissers, mijn moeder Maria de Ronde was ook dochter van een mossel visser. Mijn grootvader had twee schepen, de Bru 9, een hengst en de Bru 57, dat was een jachtje, (een lemmerjacht). Mijn vader die ook Jan heette mocht dat nieuw gebouwde jacht zelf gaan uuthalen in de Lemmer. Het kostte 2300 gulden. Bij ons in de firma, zo noemden we ons familiebedrijf, werkte het als volgt. Met de hengst visten we op onze mosselpercelen, die lagen tot bij Ouddorp. Dat vissen gebeurde met drie of vier korren of op de hand met de slagrief. De mossels werden dan weer gelost op de verwa terplaats hier vlak buiten de haven van Bru. Dat waren vaak maar perceeltjes Vatjesboemers. Jan Jumelet:"In Antwerpen lagen we in het Zuiderdok. Het was een slechte wijk van Antwerpen, veel café^s, zeelui en hoeren. Je had er de vatjesboemers, die sloegen de lege biervaten van de café's open om er de laatste restjes bier uit te halen, dan hadden ze weer een gratis pintje. Ja en de leursters, dat was natuurlijk ook biezonder vrouwvolk. Maar iedereen was goudeerlijk. We hoefden aan boord nooit iets op te ruimen Er werd door niemand gesto len. Wij zaten in 't Narretje, een café voor het gewone volk maar de deftige mosselhandelaren zaten weer in een ander etablissement. Wij laadden zo'n 80 tot 100 mosselton, onze besomming was dan zo'n 40 tot 50 gulden. Mijn moeder kreeg door dat het in Antwerpen toch wel erg gezellig was. Ze gaf me een keer een krijtje mee en zeiiedere keer datje vader een pintje neemt in het café moet jij een streepje op de kachel zetten. De andere schip pers hadden dat al gauw door en riepen iedere keer voor de grap dat m'n vader weer een pintje had genomen. Ik zat als jochie in het vooronder bij de kachel en zette braaf streepjes, 's Morgens voor achten stonden er al 38 streepjes op de kachel. van 50 bij 100 meter. Daar spoelde al het zand eruit. Vandaar werden ze weer met de handrief opgevist en geladen in het lemmerjacht en daarmee voer vader 's maandags op Antwerpen. In die tijd was zo'n jachtje namelijk veel sneller dan de hoogaarzen en hengsten. Toen later van Duivendijk op Tholen hoog aarzen ging bouwen met een "opge brand" vlak waren dié weer sneller. We gingen dan van de eb naar Wemel- dinge. In het kanaal door Zuid Beve land werd er gejaagd met paarden als er geen wind was of je kreeg een sleepje naar Hans west. Later had iedereen natuurlijk een motor. Vandaar zeilden we van de vloed naar Antwerpen. Dat ging haast altijd goed. Ik ken eigenlijk geen verhalen dat er vroeger geroeid moest worden. M'n vader was een hele goeie zeiler. Bij Lillo had je de Pattas, de douane. Dan moest je zeilend voor wind en tij goed mikken, want als je voorbij de haven schoot, moest je terug kruisen tegen wind en stroom. Officieel moest daar de lading ingeklaard worden maar meestal regelden we dat met die commiezen met een zootje mossels. 5 Ik mocht van vader vaak een zootje mossels zelf verkopen, 't Verval mocht je houden en daar kocht ik dan een ij sco van. Er was een blauwe linnen zak aan boord voor de vuile was. Daar mocht ik af en toe m'n kop insteken, dan bleek er een trosje bananen of een reep chocola in te zitten." In het volle seizoen dan voer de hengst, de BRU 9 van de firma Jumelet op woensdag ook nog naar Antwerpen. Vader Jumelet stapte dan in Hans weert over van hun lemmerjacht op de hengst, hij voer dan weer naar Antwerpen. Dat betekende een week met dubbele besomming. Jan: "Maar soms was het slecht. Dan raakten de vissers hun mossels niet kwijt en gingen ze bederven. Dan werden ze ter hoogte van de Onzelie- vevrouwe in de Schelde gekieperd. "Voor de toren overboord" heette dat." Dorpsleven in de jaren dertig. In de jaren dertig waren er twee lagere scholen in Bruinisse, de gereformeerde en de openbare. Als hervormde ging Jan Jumelet. naar de openbare school. In de tijd van Jan Jumelet zijn groot vader was het armoe troef in Bruinisse. Vier kleine vissershuisjes hadden samen één w.c. "t Was nie zó breed as voor Willem stad." is een uitdrukking in Bruinisse en wil zeggen 't waren slechte tijden. Jan zijn oudere broer moest nog koei- wachter worden om wat bij te verdienen, maar toen Jan schoolkind was waren de tijden wat beter. Hij mocht gaan spelen na schooltijd. Jan: "We woonden achter de dijk. Na school rende je meteen over de dijk en ging je bij het water spelen. Op je klompen natuurlijk want anders haalde je je voeten open aan die scherpe Vilvoordse steen in de glooiing. Ook speelden we in de spuiput. Daar was een sluisje van een meter of vier breed. Kon je daar overheen zwemmen dan had je zogenaamd je zwemdiploma. Met Pasen ging je krukels en eende- eiers zoeken want dan at je krukels met krentenbrood en gekookte eende-eiers. Dat was een tractatie. Ik ging na acht jaar van school af. Als jongen van dertien heb ik toen eerst een half jaar bij mijn vader gewerkt en daarna als jongste knecht bij mijn oom Arjaan Aak. Daar verdiende ik eind jaren dertig toch al gauw f 6,- per week. Als je op mossels viste dan was je 's nachts gewoon thuis. Tenzij je naar het noorden was om mosselzaad dan was je wekenlang van huis. Je was met drie man aan boord. De schipper en twee knechts. Je was afhankelijk van het tij. Voor de vloed ging je de haven uit. Dat kon dus voor dag en douw zijn. Soms ging je buiten nog een poosje voor anker tot het licht was en dan zeilde je naar de mosselper celen. Daar werden de korretjes uitgezet en viste je al zeilend op de mossels, met drie of vier korren tege lijk. Je liet het schip als het ware dwars over de mosselbanken zeilen. Waren de korren vol dan haalde je ze binnen en moest je ze uutkappen in het ruim. Zo ging dat de hele dag door. Werd het donker dan was het afgelopen en moest je naar huis. Zelf heb ik jammer genoeg nooit meer op de zeilen geva ren. De eerste motor die mijn vader had dat was een 20 pk Hollandia uit Kinderdijk. Een gloeikop natuurlijk." Jan Jumelet is de liefde voor de visserij nooit meer kwijtgeraakt. Hij is nu 74 maar kuiert nog elke dag even naar de haven voor een praatje. Als bestuurslid van het Visserijmuseum in Bruinisse stopt hij heel veel vrije tijd in het levend houden van de visserij met de houten schepen van vroeger. Bij het maken van deze CONSENT over Brui nisse was de hulp van het Visserijmu seum van onschatbare waarde. Jan Jumelet (rechts) in gesprek met Han Reijnhout CONSENT NR. 14, VOORJAAR 1999 Vader Jumelet Moeder Jumelet CONSENT NR. 14, VOORJAAR 1999

Tijdschriftenbank Zeeland

Consent | 1999 | | pagina 4