Yerseke en zijn oestercultuur Jack Becht
Denk aan Yerseke en je denkt aan mosselen en oesters, denk aan oesters
en je denkt aan Yerseke.
Yerseke en oesters, een twee-eenheid. Oesters, het Zeeuwse Goud,
culinair op hetzelfde hoge niveau als kaviaar, champagne en truffels.
Yerseke dankt er zijn groei en voor een groot deel zijn nog altijd
durende welvaart aan.
De oester: het is altijd al een chique
lekkernij geweest, anders dan
mosselen, die - vooral vroeger - als
volksvoedsel werden beschouwd.
Oesters waren en zijn ook veel
schaarser dan mosselen en het kweken
ervan duurt lang en is arbeidsintensief,
wat het product duur maakt.
Een blik terug
Oesters zijn al lang bekend in de Neder
landen. Volgens het Groot Woorden
boek der Nederlandse Taal (zeg maar
"de dikke Van Dale") werd er in 1287
voor het eerst het woord "oester" in een
Nederlandstalig document gebruikt.
Deze schelpdieren werden in de Middel
eeuwen al geïmporteerd uit Frankrijk en
Engeland. In Yersekeroord (overigens
niet nabij Yerseke gelegen maar volgens
"Tirion", 1753, "op 't naauw van de
Ooster-Schelde, tegen over 't Hoofd van
Bergen, gelegen hebbe") gold in 1473
een toltarief voor ingevoerde oesters.
Inwoners van Zierikzee ontdekten in
1620 bij toeval oesters op de banken
ten zuiden van Schouwen. Het duurde
niet lang of commercieel ingestelde
lieden haakten op deze ontdekking in.
Met tonnen tegelijk werden de oesters
van de banken weggehaald. Pure roof
bouw. Nog geen halve eeuw later was
er onder de Schouwse kust geen oester
meer te bekennen. Adriaan Boom,
Zierikzeeënaar, kwam op het idee om
zelf een oesterbank en oesterputten
aan te leggen en te exploiteren. In
1659 kreeg hij hiervoor vergunning
van de Staten van Zeeland. En zo
geschiedde; de maricultuur had zijn
intrede in de Lage Landen gedaan. De
onderneming was zo succesvol, dat
anderen elders in Zeeland volgden. Zo
waren er in het midden van de acht
tiende eeuw al vijf oesterputten bij
Zierikzee en twee bij Bruinis se, alle
eigendom van Zierikzeese oesterhan
delaren.
Tot ca. 1800 was het niet iedereen
toegestaan om "zomaar" te vissen;
vissers moesten lid zijn van een gilde
en zich aan de gilderegels houden. De
gilden -en dus ook het vissersgilde -
werden opgeheven. Er kwamen visge-
bieden waar vrij mocht worden gevist.
Hierdoor nam de concurrentie toe en
dit resulteerde nogal eens in felle
gevechten tussen vissers onderling.
In de negentiende eeuw werden oesters
opgevist op plaatsen in de Deltawa
teren waar vrij mocht worden gevist,
op publiek bevisbare oesterbanken.
Ten oosten van Yerseke bevonden zich
dergelijke uitgestrekte banken. Om
streeks het midden van de negentiende
eeuw werd hier intensief op oesters
jacht gemaakt, zowel vanaf schepen als
bij laagwater te voet op de banken. Dit
gebeurde niet alleen door de inwoners
van Yerseke zelf maar ook door vissers
afkomstig uit Tholen, Bruinisse en
Zierikzee en zelfs van bezuiden de
Westerschelde, uit vissersplaatsen als
Graauw, Clinge, Philippine en
Bouchoute.
Vanuit Yerseke zelf was de deelname
aan de visserij gering. Van de bevol
king van bijna duizend zielen beoe
fenden er niet meer dan 20 a 30
beroepsmatig de visserij, onder andere
op schelpdieren waaronder oesters.
Yerseke was in die tijd nog vrijwel
volledig agrarisch georiënteerd.
Ondanks de veelal geringe verdiensten
nam het aantal vissers in Yerseke snel
toe. Telde de vissersvloot in 1867 24
schepen, drie jaar later waren het er al
50.
Belangrijke redenen voor deze uitbrei
ding van Yersekse visserij-activiteiten
waren de toename van de bevolking en
de onvoldoende werkgelegenheid die
de landbouw bood om deze aanwas op
te nemen. De visserij was echter een
hoogst onzekere bron van inkomsten
en was in die dagen zeker geen vetpot.
In die tijd was Yerseke maar een
armzalig dorp maar daar zou, zoals wij
zullen zien, weldra verandering in
komen.
De oester exitbijna
Het ging omstreeks het midden van de
negentiende eeuw niet goed met de
oestervisserij in Zeeland. Visserij-acti
viteiten namen sterk toe en het gevaar
van overbevissing was niet denk
beeldig. Steeds meer niet-professionele
vissers rond de Oosterschelde gingen
zich bezig houden met het opvissen en
rapen van oesters op de banken. Van
overheidswege genomen maatregelen
om overbevissing te voorkomen - een
beperking van het vis seizoen en het
vaststellen van minimummaten -
werden op grote schaal genegeerd.
Op enkele plaatsen in Zeeland en
elders in Nederland raakten oester-
banken door overbevissing uitgeput.
Hoewel dit ook voor de Oosterschelde
dreigde, bleken de omstandigheden
voor oesters in deze zeearm zo gunstig
te zijn, dat deze zich bleven voort
planten, al liepen de vangsten wel
dramatisch terug.
In tegenstelling tot de vangsten nam de
vraag naar oesters niet af, integendeel.
De toegenomen algemene welvaart in
Europa stimuleerde juist de vraag.
Nieuwe spoorwegverbindingen
maakten het mogelijk om oesters
binnen korte tijd vers op veraf gelegen
markten te krijgen en ook dit deed de
vraag naar oesters toenemen. Zo kwam
Yerseke - weliswaar niet direct maar
op vijf kilometer afstand - aan de in
1872 voltooide spoorverbinding tussen
Brabant en Vlissingen te liggen, waar
mee een aanzienlijk deel van het Euro
pese vasteland en via de boot vanuit
Vlissingen ook Groot-Brittannië snel
van verse oesters konden worden voor
zien.
Van vrije visserij naar kweek
Nog veel belangrijker dan snel trans
port was de overgang van de vrije
visserij op oesters naar het kweken van
oesters, waarbij de Nederlandsche
Maatschappij ter Bevordering van
Nijverheid een belangrijke rol heeft
gespeeld. Deze organisatie stimuleerde
haar leden om te investeren in onderne
mingen in plaats van in Staatsobliga
ties, zoals toen gebruikelijk was. Vanaf
1866 wees de Maatschappij haar leden
onder andere via een handleiding, op
de mogelijkheden van oestercultuur
zoals die ook al bestond in Frankrijk.
Enkele jaren eerder was het Collegie
voor de Zeevisscherijen al met experi
menten op het gebied van oestercultuur
gestart, die echter mislukten, voorna
melijk omdat de oesters uit de proefge
bieden geregeld door vissers werden
weggevangen. Men had het kunnen
zien aankomen: de proefgebieden
waren namelijk niet gesloten voor de
publieke visserij.
Een ommekeer vond plaats toen Jhr.
Pompe van Meedervoort en Baron
Groeninx van Zoelen naar de Baai van
Arcachon aan de Franse westkust
reisden om bij de gouvernementele
oesterbanken aldaar hun licht op te
steken over de techniek van oester-
kweek. Enthousiast geworden, gingen
zij in Nederland op zoek naar een
geschikte plaats om een soortgelijke
onderneming op te zetten. De Yerseke
Bank leek zich goed voor oestercultuur
te lenen. De omstandigheden zijn er
gunstig: een goede, harde bodem en
een voor schelpdieren zeer gunstig
milieu. De ondernemende edellieden
gingen voortvarend te werk en
verzochten in 1868 aan de Rijksover
heid om enkele tientallen bunders op
22
r.lEKSEKÈ1
Yerseke en omgeving medio 19e eeuw: toen nog
onbeduidend
Baas en knecht, sjiek en sjofel
CONSENT NR. 15, VOORJAAR 2000
23
Vrouwen verrichten zware (mannen)arbeid. Emancipatie!?
CONSENT NR. 15, VOORJAAR 2000