26 gewoon weer aan het werk." En nogmaals Flup Koster: M't Was in de barre winter van 1890 en m'n moeder moest in de pannen gaan werken, net getrouwd en al zwanger, maar wel op de klompjes naar Kattendijke, een kilo meter of acht, om pannen uit te gaan leggen. Daar ging ze hoor, te voet, door de kou met de zware laarzen van vader op d'r rug. En als het water niet ver genoeg afging, dan kon ze weer naar huis weer anderhalf uur op de klompjes niks gewerktdus niks verdiend, maar doodop." Yerseke, Zeeuwse "boom- town" aan het eind van de negentiende eeuw De oestercultuur bij Yerseke werd vanaf het begin, in 1870, een succes. De vraag naar oesters was groot, er kon een goede prijs voor worden gemaakt. De pachtsommen stegen naar rato, van enkele tientallen guldens per ha in 1870 tot meer dan 1500 gulden per ha ruim tien jaar later. De oestercultuur zorgde voor veel werkgelegenheid en de bevol king nam dankzij immigratie van het platteland snel toe. Woonden er in Yerseke in 1870 iets meer dan duizend inwoners, in 1885 was de bevolking al toegenomen tot 2.752. De top lag in 1885, toen er niet minder dan 716 nieuwe inwoners in de gemeente werden ingeschreven. Kleine zwoegers, op zoek naar geluk in het Zeeuwse "Klondike". Yerseke was in korte tijd veranderd van een agrarisch dorp in een vissersdorp met werkgelegenheid voor velen en (echte) welvaart voor slechts enkelen: de oesterboeren. Zij pronkten met hun weelde; de kapitale huizen die zij lieten bouwen stonden in schril contrast met de schamele onderkomens van het werkvolk. Het dorp vertoonde ongeveer dezelfde kenmerken als een goudzoekersneder zetting: opstootjes en vechtpartijen waarbij snel het mes werd getrokken, er was diefstal en brandstichting en open bare dronkenschap. Toen de gemeente raad op aandringen van de kerken in 1888 besloot om de kermis af te schaffen, kwam het zelfs tot een volks oproer. Politieversterking patrouilleerde met karabijnen door de straten. Yerseke, ruim een eeuw geleden! Die van Iese' hadden een naam. "Die van Iese waren wilde jongens, vechters- Al vóór 1900 maakten 6 a 8 stoomboten deel uit van de Yersekse vloot bazen, drinkebroers." liet Marcel Wijne, oud-mosselaar uit Philippine zich ontvallen in een interview voor het boek "Vissers vertellen". Oesters? Oesters!! "De man tegenover haar at oesters. Ze proefde er een en rilde van afgrijzen. 'De rillingen die aan de verslaving vooraf gaan', zei hij." Uit: "Oesters", roman van Rascha Peper Sic transit gloria mundi, of hoe glorie vergaat Het was niet louter goud dat er blonk, al leek het daar wel eens op, in de zeven tiger jaren van de negentiende eeuw. Aan de euforie kwam na 1882 een eind toen de oestermarkt inzakte als gevolg van een snel toegenomen aanbod van oesters. Te veel nieuwe ondernemers probeerden een graantje mee te pikken. Niet alleen kleine bedrijfjes legden toen het loodje, ook enkele grote maatschap pijen konden het niet langer bolwerken en gingen failliet. Het was voorbij met het snelle geld in de oestersector. Niet alleen de marktwerking maar ook de natuur kon zich tegen de oesterkwe- Oesterputten bepalen het "gezicht" van Yerseke aan de Oosterschelde-oever 27 kers keren. Een strenge winter kon het oesterbestand in de Oosterschelde deci meren. De winter van 1890/91 was er zo één, overigens net als - veel recenter - de winter van 1962/63. Vrijwel alle oesters gingen verloren en de befaamde "platte Zeeuwse oester" werd als voor goed verloren beschouwd. Flup de Koster - hier al eerder geci teerd - heeft de opkomst én de onder gang van een aantal oesterboeren meegemaakt: "Stik rijk waren ze. Ze hadden plezierjachten en auto's en ze stonden met een grote sigaar in hun hoofd op de kaai als hun stoomboten binnenvoeren. Het waren de koningen van Yerseke. Maar later zijn ze bijna allemaal kapot gegaan. Want zeg nou zelf, wat is er nu nog over van de oestercultuur?!" Luctor et Dat er niet veel meer over is van de oestercultuur moet worden tegenge sproken, al heeft het enkele keren geleken, dat het definitief gedaan was met de Yersekse oestercultuur. Na de zeer strenge winter van 1962/63 was de schade zo groot, dat er van de 164 oesterbedrijven aanvankelijk nog maar 6 in de oestersector konden doorgaan. "Yerseke, un village ruiné a 99% et qui ne veut pas mourir" ("Yerseke een dorp dat voor 99% geruïneerd is, maar dat niet wil sterven") zo luidde de titel van een artikel in het Franse tijdschrift "Paris Match" van 19 oktober 1963 over de ramp die Yerseke in de winter daarvoor had getroffen. Inderdaad, het dorp wilde niet sterven, hoewel de oesterkweek er bijna volledig was verdwenen. Een goed ondernemer zoekt altijd naar mogelijkheden om de bedrijfsvoering voort te zetten. De Zeeuwse oesterboeren importeerden oesters van elders, onder meer uit Frank rijk, en begonnen van voren af aan. De oestercultuur in Yerseke krabbelde weer overeind en blééf overeind, ondanks nog enkele tegenslagen sindsdien. Oesters: je vindt ze heerlijk of je lust ze niet, een tussenweg schijnt er niet te zijn. Zolang er nog liefhebbers zijn van deze exquise, zilte lekkernij - al dan niet eraan verslaafd - en zolang de natuur niet tegenwerkt, zullen "Yerseke" en "oesters" in één adem genoemd blijven worden. Zin of onzin? In de Oudheid werden er al oesters gegeten en door lekkerbekken gewaar deerd. Het Romeinse Rijk kende al oestercultures in de Baai van Napels. Het was overigens niet alleen vanwege de tongstrelende geneugten dat er oesters werden gegeten. Men schreef aan de oester lustopwekkende vermo gens toe, een mening die lange tijd heeft gegolden, zelfs in de nuchtere Lage Landen. In het Zeeuwse was het de Zierikzeese geneesheer en dichter J. Macquet die in 1781 enkele gedichten schreef waarin hij om deze reden adviseerde om oesters te eten. In de Gouden Eeuw werden oesters vaak afgebeeld op schilderijen, met name op stillevens. Ze hadden in het tafereel een uitgesproken symbolische functie, de verbeelding van de zinne lijke liefde, zoals de afbeelding van een hondje in die tijd symbool was voor huwelijkse trouw. De schepen Er zijn veel oude foto's bewaard gebleven die schepen weergeven met YE op de boeg, de registratie van Yerseke. Marien Moerland, fervent verzamelaar van foto' en prentbrief kaarten met Yerseke als onderwerp - totaal ruim 4.000 stuks! - heeft vele honderden foto's en prentbriefkaarten met afbeeldingen van Yersekse schepen. Veel hoogaarzen zijn daarbij maar ook nogal wat hengsten, enkele boeieraken, wat schouwen, lemmer- jachten, een enkele blazer, wat roei boten en stoomboten. In 1867 telde de Yersekse vissersvloot 24 schepen, in 1870 waren het er al 50 en in het midden van de jaren tachtig van de vorige eeuw niet minder dan 120, waarvan ongeveer vijftig van minstens tien ton. Overigens breidde de Nederlandse vissersvloot als geheel zich in de tweede helft van de negen tiende eeuw snel uit. De in 1871 aange legde haven van Yerseke moest dan ook in 1875 en nogmaals in 1883 uitge breid worden. Rond 1900 bedroeg het aantal in Yerseke geregistreerde vissersschepen dan 160. Al vrij vroeg, aan het eind van de negentiende eeuw, telde de Yersekse vloot stoomboten. De eerste verscheen al in 1876. Vóór 1900 moeten er 6 a 8 zijn geweest. Naar hun vorm werden het "platkonten" genoemd, waarmee met 4 kornetten werd gevist. Na 1910 kwam de motorisering van de zeilvloot op gang; enkele vissers lieten een motor in hun schip inbouwen. De motorisering verliep tamelijk snel: in 1913 was al een twintigtal houten vissersschepen voorzien van een hulp motor. Niet iedereen was daar even blij mee. In het begin van het motoren-tijd perk kwamen nogal eens storingen voor. Een motor kostte bovendien veel geld en vaak was deze eerder versleten dan afbetaald. Allengs werden motoren betrouwbaarder en raakte men er meer vertrouwd mee. Onstuitbaar veran derde de vloot zeilende schepen in een menigte efficiënte (dat wel) motor schepen. CONSENT NR. 15, VOORJAAR 2000 W\ CONSENT NR. 15, VOORJAAR 2000

Tijdschriftenbank Zeeland

Consent | 2000 | | pagina 15