't Is maar een kookseltje Jan Hendriksen Gerard Jasperse stapt in 1919 als jochie van 12 bij zijn grootvader aan boord van de hoogaars VLI 20 om te gaan vissen vanuit Vlissingen. Blaas Marijs komt, ook als jongen van 12 in het voorjaar van 1925 als koks maatje bij z'n vader op de hoogaars ARM 20 om visser te worden. Blaas leeft nog en kan het allemaal nog precies vertellen, Gerard Jasperse is overleden maar schreef in 1983 het boekje "Ter garnalenvangst om streeks 1920". De schepen waren van hout en het vissen gebeurde nog op de zeiltjes. Door hun verhalen weten we hoe het er in die tijd aan toe ging bij de Arnemuidse garnalenvissers. Kees Marijs koopt de hoogaars ARM 20 in 1921 van Izaak Jasperse, bijge naamd de Tamboer. Zoon Blaas zeurt jarenlang of hij mee mag, maar hij is eerst een tijdje koeiwachter en hij leurt ook nog een poosje met garnalen. "Nou mag je nie mee, nou mót je mee" zegt Kees Marijs in het voorjaar van 1925 tegen zijn zoon, die dan 12 is. Blaas vertelt: "Ik kwam aan boord een jaar na de ramp. In die eerste zomer verdronk Joos van B elzen van de ARM 33. Hij kreeg een klap van de fok en verdronk bij goed weer. Zelf ben ik de eerste drie jaar zeeziek geweest, maar daar werd niet naar gevraagd, je ging gewoon door met gornoat uitzoeken ook al was je nog zo ziek." De beman ning van de ARM 20 bestond uit vader Kees, de oudste zoon Kees, oom Lieven en zoon Blaas als koksmaatje. Blaas is op een bepaald moment groot genoeg om volwaardig mee te werken. "Oom Lieven moest voor mij van boord en dan kwam er weer een jongmaatje bij. Zo ging dat." Op alle schepen werd tegelijk los gesmeten Gerard Jasperse vertelt precies hoe het er aan toe ging in de garnalenvisserij: "Vanuit Vlissingen werd uitgevaren wanneer de eb in het water kwam, dus vlak na hoogwater. Zo kon men zich ook bij weinig wind door het afgaand tij naar buiten laten zakken. Elke visser had een ingeboren rivaliteit. Dat begon al in de haven. Maakte er één de meertouwen los, dan werden alle vissers dol. Op alle schepen werd los gesmeten en zo ontstond in de kaai een volledige chaos, vooral in het nauwe sasje kwamen de schepen vast te zitten. Vechten, schelden en tieren en bootshaken waren dan het gevolg. Bij het vertrekken werd de vlieger het eerst gehesen, vaak in de haven al. Men roeide door het sas. Daarna maakte één van de mannen de zeilgei los, de schipper trok de schoot aan en het grootzeil stond bij. (Gerard Jasperse praat hier over spriettuig. JH) Buiten het sas werd ook de fok bijgezet en werd tussen het roeiershoofd - waar van oudsher de loodsen vertrokken - en het Oranjehoofd naar buiten gezeild. Buiten de hoofden kreeg de stroom vat op de hoogaarzen." De visgronden Vanuit Vlissingen viste men op visgronden als de Deurloo, het bankje van Zoutelande, het Oostgat en de Botkil. Bij slecht weer viste men ook wel binnen; in het Sloe en bij de Kaloot. Bij goed weer waagden de vissers zich verder van huis naar de Vlaamse kant; het Schooneveld de Wielingen, het Scheur en de Bol van Knokke. Blaas Marijs herinnert zich waar vanuit Veere op garnalen werd gevist; "Je viste liefst in de geultjes tussen de banken. We visten bij de Domburger Rassen, bij Burghsluis, aan d'n diek noemden we dat, op de Reper bij Westkappel en in het Gat. Maar we zaten ook wel dichter bij huis. Op Noordland net buiten het Veerse Gat werd de mooiste gornaot gevangen. Maar we visten ook in het Veerse Gat zelf; bij de Schotsman en de Haringvreter. De Goudplaat die heette de Goudmiene, daar had je hele goeie vangsten. Vaak zag je vissermannen altijd op dezelfde plek, op de Goudplaat lag altijd de ARM 17 te vissen. Op hoop van zegen Na het vertrek uit Vliss ingen zeilden de hoog aarzen naar de visgronden. Bij weinig wind liet men een zoge naamd waterzeil zakken, vaak een oud achterzeil, kluiver of fok. Daardoor kreeg de stroom nog meer vat op het schip. Tijdens het zeilen hadden de knechten de twee viskorren al klaarge maakt, de staart dichtge- bonden, het staarttouw, de menne en ook de reep gestoken, (zie tekening) De schipper maakte z'n bestek, dat ging zonder kaart of kompas. Hij peilde bekende punten op de kust, bijvoor beeld, "de toren van Westkappel staat in de molen". Dan nam hij z'n dieplood, vulde het holle gedeelte met consis- tentvet en wierp het lood overboord. Hij las de diepte in vademen en analyseerde de zeebodem door de grond die aan het peillood was blijven plakken te bekijken en te proeven. Zijn aldus opgemaakt bestek, windrich ting en kracht, de getij tafel uit de Enkhuizer Almanak, het weer, het zicht, de kleur en de onstuimigheid van het water, dat allemaal bij elkaar overwoog de schipper voordat de korren over boord gingen. Op commando van de schipper gingen de schoten los, de kop van de hoogaars werd op het zeetje gelegd en dan ging het boeltje over boord met de bede van de schipper; "op hoop van zegen." Gerard Jasperse: "Dat overboord zetten van de korren vond ik als jongen altijd een riskante handeling. Het gebeurde allemaal op de hand op een zwaar slin gerend en stampend schip. De korren mochten niet in elkaar raken en ook niet kantelen. De knechten lieten de repen vieren en praaiden aan de schipper het merkteken op de reep van de beide korren. Ze riepen bijvoorbeeld; vijftien vaam aan de boeie (boeg) of twintig vaam aan de flodder. Op zijn commando "Houwen zo" werd de reep gestopt en gesjord. Vervolgens werden de schoten aangehaald, het schip werd aan de wind gelegd en zo sleepte de hoogaars de twee korren over zeebodem. De voorste reep werd door een wupstok (wipperstok) uitgehouden om het in elkaar raken van de korren te voorkomen. Met de menne kon men de voorste kor wat dichter naar het schip toe trekken, zo loefde men op. Op die manier "mende" de schipper de hoog aars." Was men voor de eerste keer gezet dan werd de koksjongen pas gewekt. Hij moest de avapeur, het kleine kacheltje ook wel duveltje genoemd, aanmaken. Hij zette koffie zodat de bemanning een bakje kon doen, bij de koffie at men brood, soms met niks, of reuzel of stroopvet. Ook aten de vissers "ietewat" (snijsel van de slager, restjes worst) of "stengewant" (droge worst) op hun brood. Tijdens dat eerste trekje was ook de garnalenketel aangemaakt, die werd meestal met kolen gestookt. Blaas Marijs: "Wij hadden zo'n rood koperen koffieketel. De eerste keer gooide ik de drab overboord, maar toen kreeg ik op m'n kop van mijn vader. Want de drab liet je in de ketel, je deed 2 Buiten de hoofden kreeg de stroom vat op de hoogaarzen CONSENT NR. 18, VOORJAAR 2002 3 Na het zeven en spoelen gaat de gornaet meteen in de ketel. Foto's van Jan Proos.

Tijdschriftenbank Zeeland

Consent | 2002 | | pagina 3