De rampen, liederen en klokken
van Arnemuiden
12
vissersvloot. De vangsten vertonen als
het ware het beeld van eb en vloed. Dan
weer was er jaren achtereen een vloed
van goede vangsten en hoge opbreng
sten; dan weer waren er "magere jaren"
van geringe vangsten en lage prijzen.
Soms waren er tijden dat de netten
letterlijk scheurden door de geweldige
vangsten, zodat oude vissers hoofd
schuddend aan de wal stonden en zich
niet zulke grote vangsten
konden heugen. Dan weer
geloofde men stellig dat "de
Zeeuwse wateren leeggevist
waren" en heerste er de bitterste
armoe. Over het algemeen
waren de vangsten gering. Ter
illustratie geef ik een globaal
beeld van de jaren 1830 tot
1880.
In de dertiger jaren kon een
rijkspremie het algehele teniet
gaan van de Arnemuidse
visserij ternauwernood voor
komen. In 1849 was de
opbrengst zo gering dat zelfs
de oudste vissers hier geen
voorbeelden uit het verleden
van konden geven, daar deze
kusten vroeger in alle getijden
des jaars rijk voorzien waren
van vis en de vissers dubbel
beloond werden voor hun
arbeidZoals nu heeft men het
nog nimmer bevonden. Diep is
dit arme volk te beklagen. Ik
hoop dat de harten der rijken
tot weldadige giften mogen
worden geneigd, opdat het volk
hier niet van honger zal omkomen In
1850 is het met de visserij zo droevig
gesteld dat sommige schippers nauwe
lijks aan het noodzakelijke proviand
kunnen komen om mee te nemen voor
een week. Ook in 1852 is het zó ongun
stig dat "het soms lijkt alsof de
Zeeuwse wateren uitgestorven zijn". En
in 1853 is de visserij zo gering dat de
wekelijkse verdiensten ontoereikend
zijn om in de levensbehoeften van de
vissers te voorzien. Enkele vissers,
door de barre nood gedreven, zetten
hun leven in de waagschaal om met hun
kleine schuiten ver de Noordzee op te
zeilen met de hoop daar meer te
vangen. Ook 1854 en 1855 waren zeer
kommervol en vele schippers "zijn diep
verzonken in schulden". Maar dan
schiet 1856 er ineens uit met zeer over
vloedige vangsten. Ook kan de periode
1860-1870 aangemerkt worden als
"gouden tijd" voor de vissers. Steeds
meer vissers beoefenden met hun hoog
aarzen de garnalenvisserij. In 1861
waren er grote garnalenvangsten. In
1862 was de vangst nóg beter. In
december van dat jaar kwam er veel
schardijn op de kust. Ook hadden
sommige vissers het voorrecht in een tij
140 tot 200 herders (zeezalmen) te
vangen. Na de "magere" zeventiger
jaren volgden de "vette" tachtiger
jaren. De garnalenvangsten waren in
die periode zeer gunstig en voordelig.
Er werd zeer veel verdiend en Arne-
muiden kreeg een welvarend aanzien.
Door de overvloedige besommingen
schaften steeds meer vissers een hoog
aars aan.
De Arnemuidse vloot
verdreven
In 1870/71 werd het Arnemuidse vaar
water door de afdamming van het Sloe
en de aanleg van de spoorlijn van de zee
afgesloten. De vloot verplaatste zich
daarna naar Vlissingen. Een beperkt
aantal Arnemuidse vissersgezinnen
verhuisde naar Vlissingen. Afwisselend
lag de hoogaarsvloot nadien in Vlis
singen en Veere. Na de tweede wereld
oorlog lag de vloot steeds in Veere en
vormde daar een kleurig geheel met het
schilderachtige stadje. Na de afsluiting
van het Veerse Gat in de zestiger jaren
week de vloot uit naar Colijnsplaat en
uiteindelijk naar Vlissingen.
De Arnemuidse vissers en
vissersvrouwen
In mijn herinneringen aan de vijftiger
en zestiger jaren zie ik ze nog
lopen in het straatbeeld van
Arnemuiden, die oude vissers
met visserspet of zwarte hoed,
witgeschuurde klompen, vis
serstrui aan, na een levenlang
zwalken met hun hoogaarzen
op de zeegaten, al pruimend en
herinneringen ophalend uit hun
veelbewogen leven. Of de
vissers op hun schuiten met
hun verweerde, onverschrok
ken koppen, of thuis in hun
nette visserspakken, een
voudig, sober, degelijk, veelal
vol levensernst en "uit maho
niehout gesneden". De vissers
vrouwen, allen in klederdracht,
met hun door het harde werken
met visieuren of garnalen-
pellen gegroefde gezichten,
veelal overglansd door de
gezelligheid en gemoedelijk
heid die het Arnemuiden van
vroeger zo zeer kenmerkte. De
klederdracht is voor een groot
deel verdwenen, maar Arne
muiden heeft nog steeds een
vissersvloot van betekenis.
AjLc/t£-n z&X-J
Y/ /v„ (Y-aYt-
zo AX Y ZcYY^
/i'-a t&Z Y/u 'Zb z YXté*
s&Zho-z, /ZtX jpz* YdpY z ZYzu?
Yz c tzYzo ymz-c YUy Y YY
YY
Yri c A
13
Jan Hendriksen
"Wrede zee, jij hebt zoveel genomen,
in jouw schoot rust menig trouwe
vriend."
Iedere Nederlander kent het lied "De
klok van Arnemuiden" Het is een lied
over de visserij en "vreugde soms
vermengd met droevenis, als een
schip op zee gebleven is." Het lied is
verworden tot een smartlap die te pas
en te onpas gezongen wordt. Op feest
avonden in Arnemuiden zelf wordt de
muziek soms gestopt door een oud
visserman omdat dié nog precies weet
van de rampen waar het lied eigenlijk
over zingt.
In het museum van Arnemuiden hangt
een lange lijst van alle rampspoeden
waar de vissers de afgelopen tweehon
derd jaar door getroffen zijn. Een ramp
die in heel Nederland diepe indruk
maakte is die van 18 juli 1924. 's
Morgens vroeg is de vissersvloot uitge
varen uit Vlissingen. De vissers worden
voor de Walcherse kust overvallen door
een storm uit het noorden die aanwak
kert tot een orkaan. Sommige vissers
kiezen voor het redden van hun netten
en daarmee voor de dood. Anderen
doeken hun zeilen op op de spriet, maar
vangen nog steeds zoveel wind dat hun
schip omslaat. Vier hoogaarzen
vergaan; de ARM 17, de ARM 27, de
VLI 2 en de VLI 20. Het verhaal gaat
dat de vissers daarna allemaal op gaffel-
tuig zijn overgestapt.
In "HET LEVEN, geïllustreerd"van
zaterdag 26 juli 1924 stond het verhaal
van Kees Meerman, de enige overle
vende van de ARM 27; "Wij waren
uitgevaren, vrijdagochtend zoowat
kwart voor vier, met goed weer. Na zes
uur kwam de wind op - 't was dik,
almaar dik. Toen om half zeven ineens
een hevige storm! M'n vader ging naar
achter. Er kwam een groote zee
aanrollen, toen een tweede.een derde.
Ik riep mijn vader toe: "blijf daar!" De
schuit werd opgetild, vloog naar achter
én naar de andere zij en wij, alle vier
werden in 't water geslingerd. De schuit
begon te zinken... Er bleef niets over
dan te proberen den mast te pakken te
krijgen. Gilles de Nooyer gooide alles
af, trok zijn laarzen uit en klom boven
op me en Willem Vogel greep me aan
mijn laarzen beet. Een paar minuten
later gelukte 't mijn vader en Gilles om
boven op de schuit te klimmen en ik had
den mast te pakken gekregen. De ene
hoge zee na de andere kwam
aanrollen... Ik zag een dode langs me
drijven en dacht: "nou is't mijn beurt."
"Kees, kom hier.kom hier" hoorde ik
mijn vader roepen.
"Vader ik kan niet... Vader... ik kan
niet" was alles wat ik kon antwoorden.
Ik probeerde het zwaard te grijpen,
maar...'t was al los... en toen ik eraan
ging hangen, kantelde 't zoodat ik
eronder kwam te liggen.
Ik hoorde vader tegen Gilles zeggen:
"Kees verdrinkt"
't Eerst zag ik een mand, maar daaraan
had ik niets... want ik was te zwaar,
mijn lange laarzen en mijn leren vel had
ik nog aan en bij mijn mes kon ik niet
komen, anders had ik alles afgesneden.
Visleurder Daniel van Belzen.
yZe-r tl, oCasf Y lc~
,'M-,-Z£ €4XfzZ - Yt Zé^
YctJ? c 'Jy j 6t. +S-p- Léi,
yli -■&- Y Z z jZ'C-p*-, sPtXXt, dl f
X zf/t-ZiXjl -y
CONSENT NR. 18, VOORJAAR 2002
De slachtoffers van de ramp van 1924 worden begraven.
CONSENT NR. 18, VOORJAAR 2002