De hengst: een Zeeuws scheepstype?
2
door Franke Lok
In de meeste nautische lectuur wordt
de hengst omschreven als een typisch
Zeeuws schip. En in Zeeland zelf had
men het wel over "het schip van de
katholieken".
Algemeen geweten is dat ze gebouwd
werden op de werven van Verras en
van de Klerk in oostelijk Zeeuws-
Vlaanderen.
De hengst als scheepstype wordt al
beginjaren 1700 genoemd. Dit in een
proces verbaal handelend over de
verdrinking van de erfstadhouder van
Friesland en Groningen. In de reke
ningen (gedateerd 1775 - 1789) van
een Kinderdijkse scheepsbouwer
worden een "henstije" en een "henst"
genoemd. In de periode 1786- 1801
tekent G. Groenewegen meerdere
scheepstypes, waaronder een "heijnst".
De theorie bestond dus dat de hengst
afkomstig was uit de noordelijke
Nederlanden. Hoewel, er waren twij
fels. De "heijnst" op de tekening van
Groenewegen heeft wel iets van een
hengst, maar de hengst zoals J. van
Beylen (oud conservator van het
Antwerps Scheepvaartmuseum) die
opmat en uittekende lijkt toch een heel
ander scheepstype.
In de "Spiegel der Zeilvaart" werden
in november en december 1997 twee
interessante artikels gepubliceerd door
Gerrit Schutten onder de titel "Heng
sten, niet alleen in Zeeland". Hij had
het daarin over "hengstachtige vaar
tuigen" als punters, vischschuiten, en
kooikerschuiten in Noord-Brabant. Er
werden daar ook hengsten gebouwd
die moesten dienen als veer en als
vrachtscheepje. In de Biesbosch werd
in de visserij naast de zalmschouw
ook gebruik gemaakt van steekheng-
sten.
In het tweede artikel wordt de veron
derstelling geuit dat een hengstachtige
oorspronkelijk afkomstig was uit
Vlaanderen. Omstreeks 1200 begon
men met een grootschalige turfwin-
ning in Noord Vlaanderen. Vlaan
deren was toen immers het meest
volkrijke en verstedelijkte gebied van
Europa waar ook in de behoefte aan
brandstof moest worden voorzien.
Later werd de turfwinning uitgebreid
naar Zeeuws-Vlaanderen (waardoor
misschien de Braakman en het
Verdronken Land van Saeftinghe
ontstonden) en naar Westelijk Noord
Brabant. Deze venen werden
oorspronkelijk door Vlamingen
geëxploiteerd.
Voor de afvoer van de
turf werden vaarten
gegraven: identiek in
breedte in Vlaanderen
en in Nederland.
Als turfschuit werden
de Vlaamse pleite, de
Gentse sneie en het
Durmeschip gebruikt.
De sneie (snik) werd
ook wel een aertsvelder
genoemd wat verwijst
naar Ertvelde, een
Vlaams dorp te midden
van de verveningen.
Gerrit Schutten veron
derstelt dat de Noord
Brabantse turfpleit een
afstammeling is van de
Vlaamse turfpleite:
lang en smal. En zijn
reconstructies laten
inderdaad een uitgerekt
hengstachtig schip zien.
In het slot van zijn
artikel vertelt hij over
het gebied tussen Gent
en Lokeren, meer
bepaald Wachtebeke en
Moerbeke. Hier waren
elf werfjes waar kleine vaartuigen
werden gebouwd: waarschijnlijk
hengstachtige types.
Laten we het nu hebben over de hengst
die we nu nog kennen: dat vissers
scheepje dat tot ca 1950 in de Schelde-
delta nog actief was en zoals we het o.a.
kennen uit de tekeningen van Maurice
Seghers.
Een logische manier om de thuishaven
van die hengsten te achterhalen, lijkt te
gaan neuzen in de visserijregisters.
Echter: vele van die registers zijn niet
te achterhalen. Ze zijn ofwel verloren
gegaan bij een watersnood, in de
tweede wereldoorlog ofwel in particu
lier bezit. Voorts werd in die registers
het type schip niet echt gepreciseerd,
maar vaak aangeduid met woorden als
platbodem, halfgedekt enz.
Maar: er is een andere bron. In het
Zeeuws archief kan men de Zeeuwse
akten van consent vanaf anno 1850
raadplegen (wat dus heel wat verder
terug gaat in de tijd dan de visserijre
gisters). Een consent was een visserij
vergunning om in de Zeeuwse wateren
te mogen vissen. In de oudste
consenten werden helaas niet de visse
rijnummers vermeld, maar bijv. wel het
type schip, naam en woonplaats van de
eigenaar. De consenten werden aange
vraagd door de gemeente met uiteraard
dan ook de kennis over het type schip.
Ook de gegevens van Vlaamse vissers
die in Zeeland visten zijn in de
3
consenten opgenomen.
Zo'n register der consenten beslaat
meestal een periode van 10 jaar.
Wijzigde er niets dan werd er gewoon
met aanhalingstekens gewerkt. Zo is
het moeilijk om voor 1850 een interes
sante statistiek op te maken aangezien
dit een vervolgboek is van het jaar
1849 - niet aanwezig in het archief.
Ons onderzoek baseerde zich op de
jaren 1875, 1918 en 1927.
Dit artikel en deze CONSENT gaan
voornamelijk over oostelijk Zeeuws-
Vlaanderen: reden waarom de tabel op
pag. 5 vooral tot Zeeuws-Vlaanderen
gereduceerd wordt. Wanneer we de
resultaten van 1875 voor dit gebied
bekijken, valt er vooral het volgende op:
- in westelijk Zeeuws-Vlaanderen zijn
er nauwelijks schepen ingeschreven.
Wat anders dan nu wanneer je bijv.
eens een kijkje neemt in de haven
van Breskens met een grote vloot
vissersschepen (maar niet te
vergeten: pas in 1908 moesten ook
de schepen van de kustvisserij over
een consent beschikken).
- naast de hoogaars en de hengst zijn
er nog andere scheepstypes: roei
boot, zeilboot, schouw, boot en
andere. Een boot moet van een rede
lijke grootte geweest zijn want in
latere consenten (vanaf 1911) dienen
ook de bijboten vermeld te worden.
Dit was waarschijnlijk om stroperij
tegen te gaan; voor de meeste inge
schreven vaartuigen is er dan ook de
vermelding "hoogaars, hengst of
boot met roeiboot".
- opvallend is het kleine aantal
schouwen (die werden meer op
Tholen en vooral in Bergen op
Zoom gebruikt).
- er is een duidelijk verschil in het
gebruikte scheepstype in oostelijk
Zeeuws-Vlaanderen en de
Braakman. In de Braakman worden
meer roei- en zeilboten geregis
treerd; het aantal geregistreerde
hoogaarzen is er ook merkelijk
groter dan het aantal hengsten.
- en heel opmerkelijk: Clinge was de
grootste "haven" met wel 114 inge
schreven vaartuigen.
- behalve in Belgisch Oost Vlaan
deren en in Zeeuws-Vlaanderen
waren er in 1875 slechts 3 hengsten
elders ingeschreven: 1 te Vlissingen,
1 te Woensdrecht en 1 te Bergen op
Zoom
- in Vlaanderen waren er meer
schepen ingeschreven dan in heel de
rest van Zeeland, westelijk Noord
Brabant en de Zuidhollandse
eilanden
Niet op de tabel te zien: in 1875 zijn
de grootste havens na Clinge: Brui-
nisse 97 vaartuigen (waarvan 94 hoog
aarzen!) Philippine 93 vaartuigen,
Tholen 61 vaartuigen, Bergen op
Zoom 55 vaartuigen (waaronder 24
schouwen) en Yerseke 55 vaartuigen.
Yerseke moet toen al een haven in
opkomst zijn geweest (sinds 1870
verpachting Yerseke Bank).
Te onthouden is dat (op die enkele
uitzonderingen na) anno 1875 de heng
sten terug te vinden waren in Oost- en
Zeeuws-Vlaanderen. Inderdaad een
De hengst TH 5, voorheen CLN 15 is nog steeds in de vaart als Jan
Korneel, zie ook omslag.
CONSENT NR. 19, VOORJAAR 2003
De blazerhengst D'n Bruinen, tekening Han Reijnhout.
CONSENT NR. 19, VOORJAAR 2003