De Hoogaars, het ideale visserschip
voor de Delta?
26
door Peter Hamer
De hoogaars geldt algemeen als een
typisch Zeeuws visserschip en komt
verder in de lage landen nauwelijks
voor. Waarom dit scheepstype in de
Scheldedelta zo lang zo populair is
geweest, is voor de liefhebber van het
Zeeuwse visserijerfgoed sinds jaren
een punt van discussie.
De oorsprong
Er zijn in de vroege literatuur (tolregis-
ters etc.) maar weinig vermeldingen
van de hoogaars te vinden. Ook zijn er
maar heel weinig afbeeldingen van
voor de 18e eeuw. De kenner van de
Zeeuwse schepen bij uitstek, J. van
Beylen, baseert daarop zijn vermoeden
dat de hoogaars pas laat in Zeeland is
geïntroduceerd. Toch is er nogal wat
informatie waaruit, hoewel het niet
direct over de hoogaars gaat, een
geloofwaardig verhaal kan worden
samengesteld.
De vroegste bekende vermelding van
het type dateert uit de 16e eeuw, als een
licht gebouwd, vlotgaand vrachtschip
van de Bovenmaas. Dat was een uitge
sproken regenrivier, waarin 's zomers
vaak maar heel weinig water boven de
grindbanken stond, maar* waar in de
winter sprake was van veel water en
hoge stroomsnelheden. Feitelijk verge
lijkbaar dus met het getijdenwater in
Zeeland. Dan is er in de 17e eeuw weer
een vermelding, in Winschootens'
Seeman, dit keer een beetje verder
stroomafwaarts op de Lek en de
Hollandse IJssel en weer als vracht
schip. Het lijkt er dus op dat de hoog
aars als type een
verdere verspreiding
stroomafwaarts heeft
gekregen. Ook zijn er
enkele schilderijen
bekend uit het begin
van de 18e eeuw,
waarop op een hoog
aars lijkende vracht
scheepjes zijn afge
beeld op de
Zuiderzee. Er is dus
waarschijnlijk geëx
perimenteerd met
hoogaarzen op ruimer water, waar het
type kennelijk minder goed voldeed dan
de gebruikelijke ronde schepen en zich
daardoor niet heeft kunnen handhaven.
De vroegste vermeldingen van de bouw
van een hoogaars vinden we in de werf-
boeken van Fop Jansz. Smit, op de
Kinderdijk, eind 18e eeuw. Vermoede
lijk was deze Kinderdijkse hoogaars het
oorspronkelijke vrachtschip, dat op de
getijdenrivieren in Zuid Holland een
zekere populariteit had verworven. Er
zijn meerdere werfboeken bewaard
gebleven waaruit blijkt dat deze
schepen eind 18e eeuw regelmatig op
de werven langs de Lek en de Noord
werden gebouwd.
Het is in dat verband opmerkelijk dat de
werven in Arnemuiden (1763, Pieter
Boers uit Sliedrecht) en Tholen (1842,
Dirk van Duivendijk uit Puttershoek)
werden gesticht door scheepsbouwers
die het vak hadden geleerd op de Zuid
Hollandse werven en dus bekend moeten
zijn geweest met de hoogaars. De beslis
sing om ter plaatse in Zeeland te gaan
bouwen was vermoedelijk een reactie op
een toenemende vraag naar juist dat
scheepstype. De hoogaars moet toen dus
al bekend zijn geweest in Zeeland.
De hoogaars als veerschip
Uit een studie over de overzetveren in
Zeeland blijkt dat er al in de 17e eeuw
met hoogaarzen werd gevaren. Naar
mate er meer werd ingepolderd en de
bevolking op de eilanden toenam werd
het verkeer tussen de eilanden inten
siever. De traditionele veerponten
waren lage platte schuiten, met geringe
diepgang, die meestal geboomd
werden. Maar dat waren geen zeil
schepen: ze voldeden niet op grotere
afstanden en bij hoog water. Er moest
dus een ander schip komen, met
dezelfde mogelijkheden als een veer
pont, maar ook met goede zeileigen
schappen. De vroegste vermelding van
een hoogaars als veerschip is van 1697,
op het veer van Stoppeldijk naar Zaam-
slag (Oost Zeeuws Vlaanderen). In de
18e eeuw komen vermeldingen van
hoogaarzen als veerschip regelmatig
voor, vooral in wat vroeger Zeeland
beoosten Schelde heette. Het is duide
lijk dat een schip, dat ontwikkeld was
voor het vervoeren van vracht op vaak
ondiep water, maar ook bestand moest
zijn tegen snelstromend en kolkend
rivierwater, de juiste eigenschappen
had om als veerschip dienst te doen op
het getijdenwater tussen de Zeeuwse
platen. Verder naar zee, in de zeegaten
van Zeeland bewesten Schelde, werden
wel hoogaarzen en een enkele hengst
gebruikt, maar het waren toch vooral de
rondgebouwde steigerschuiten en
poonen die daar de dienst uitmaakten.
Op de platen kwam de hoogaars duide
lijk het beste tot zijn recht. Een hoog
aars heeft, door zijn model, per ton
lading een veel geringere inzinking dan
een rond schip zoals een botter of aak,
en kan daarom bij afgaand tij veel
langer doorvaren. Dat is vanzelfspre
kend voor een veerdienst van groot
belang. Maar de hoogaars werd duide
lijk niet gezien als een schip voor het
open water van de zeegaten.
De overstap naar de visserij
Ook voor de overstap van de veerdienst
naar de visserij is een verwijzing te
vinden in de geschiedenis. De veer-
pachten in de 14e en 15e eeuw
betroffen doorgaans ook de pacht van
de visrechten rond de eilanden. Het is
daarom niet verwonderlijk dat een
veerman, nadat de veerdienst erop zat,
hetzelfde schip gebruikte om zijn
mosselen te rapen of wat bot te vissen.
27
In de Franse tijd (1795 - 1812) werden
de meeste veerpachten opgeheven en
vervielen de rechten aan de staat.
Mogelijk gingen daardoor werkeloos
geworden veerlui zich met hun hoog
aarzen volledig met de visserij bezig
houden om in hun onderhoud te voor
zien.
Hoewel de visserij in Zeeland vanouds
een belangrijke activiteit was, was deze
in de loop der tijd steeds verder terugge
lopen, vooral tengevolge van de aanhou
dende oorlogen (80-jarige oorlog,
Engelse oorlogen). De zeegaten werden
tijdens de oorlogsjaren afgesloten door
de vijandelijke vloten, en wie zich toch
buiten waagde liep grote kans door
kapers te worden overvallen. De
Zeeuwse reders investeerden hun geld
liever in de lucratieve kaapvaart dan in
de onzekere visserij. Het zwaartepunt
van de zeevisserij verlegde zich mede
daardoor in de loop van de 17e en het
begin van de 18e eeuw naar de
Hollandse kust. Historisch onderzoek
heeft aangetoond dat aan het einde van
de achttiende eeuw slechts 2,5% van de
werkende bevolking in Zeeland in de
visserij actief was. De landbouw was het
belangrijkste middel van bestaan. Maar
terwijl de zeevisserij (haring, kabeljauw)
minder werd, nam het belang van de
kleine- of kustvisserij (platvis, schardijn,
ansjovis) toe. Vooral in de tweede helft
van de 18e eeuw leed de bevolking
armoe. Veel landarbeiders vulden hun
karige inkomen aan met het rapen van
schelpdieren en bot. Met kleine
schuitjes, veelal voor eigen consumptie
en, als er wat over was, voor de handel.
De hoogaars als visserschip
Rond 1860 was er sprake van toene
mende industrialisatie, ook in de
schelpdiervisserij. Steeds meer werden
mosselpercelen verpacht, en door de
verbeterde transport mogelijkheden
(Kreekrakdam 1868, Sloedam 1872)
ontwikkelden de lokale markten zich
tot een aaneengesloten marktgebied. De
bevolking in de regio nam snel toe
tengevolge van verbeterde medische
zorg, de markt voor schelpdieren
groeide in hoog tempo. Tengevolge van
de grote landbouwcrisis van ca. 1875 tot
1890 zochten vele werkloze landarbei1
ders hun heil in de kleine visserij. Door
deze ontwikkelingen was er grote
behoefte aan nieuwe en vooral grotere
schepen. De hoogaars, die voor het
werk op de platen zijn nut al eeuwen
had bewezen, was een relatief goed
koop, gemakkelijk en snel te bouwen
schip en konden door een aantal
aanpassingen ook beter geschikt
worden gemaakt voor het vissen op wat
ruimer water (de Arnemuidense hoog
aars). Dat is vermoedelijk de belang
rijkste reden geweest voor de populari
teit van het type.
In het eerste kwart van de 20e eeuw
werd de mosselteelt uitgebreid naar
diepere percelen. Het vissen met de
slagreif werd daardoor steeds minder
gebruikelijk. Maar voor het vissen met
de kor op grotere diepte waren de zeil
schepen niet bijster geschikt, daar was
meer vermogen voor nodig, en voor het
inbouwen van een motor
waren de houten hoog
aarzen constructief feitelijk
niet voldoende sterk. Het
aantal nieuw gebouwde
houten hoogaarzen nam af,
en de werven speciali
seerden zich in onderhoud.
Merkwaardig genoeg is de
overgang van hout naar
staal volledig aan de hoog
aarzen voorbij gegaan.
Mogelijk ging door het
inbouwen van een motor
achter in het schip een van
de belangrijkste eigen
schappen, het verschil in
diepgang voor en achter,
verloren. En omdat meer op
dieper water werd gevist
werd dat ook minder belangrijk. Het is
opvallend dat er vanaf de twintiger jaren
van de 20e eeuw steeds meer mossel
schuiten (lemmeraken) werden gebruikt.
Deze schepen werden al vroeg in staal
gebouwd, en konden daardoor beter een
krachtige motor verdragen. Bovenden
waren ze zeewaardiger en sneller dan de
hoogaarzen, en daardoor beter geschikt
om op grotere diepte en onder slechte
omstandigheden met de kor te vissen.
De introductie van de scheepsmotor
heeft er aan bijgedragen dat de oude
houten hoogaarzen nog tot de tweede
wereldoorlog meekonden in de visserij,
maar daarna zijn ze al heel snel
vervangen door stalen aken en kotters.
Het mag een wonder heten dat de
hoogaars, die nooit als visserschip is
ontworpen, een zo belangrijke rol
heeft gespeeld in de groei en bloei van
de Zeeuwse visserij.
Literatuur
Jhr.Mr. G.F. Sandberg: Overzet
veren in Zeeland, 700 jaar vervoer te
water in Zeeland; 1978
Willeke Nab: Arnemuiden 1870 -
1940, Vissersdorp en vissers
vrouwen; 1991
R.van Ginkel: Elk vist op zijn tij,
Een Zeeuwse maritieme gemeen
schap, Yerseke 1870 -1914; 1991
A.P.van Vliet: Vissers in oorlogstijd,
De Zeeuwse visserij in de jaren 1568
-1648; 2003
J. van Beylen: De Hoogaars, 1978
Hoogaarzen in de haven van Philippine
CONSENT NR. 20, VOORJAAR 2004
Twee hoogaarzen als veerboot op Gorishoek.
CONSENT NR. 20, VOORJAAR 2004