Maurice Kaak: een leven in dienst van het varend erfgoed In november 2010 verscheen het boek van Maurice Kaak: "Vlaamse en Brabantse binnenschepen uit de 18e en 19e eeuw. Vergeten vaktaal en oude constructies". 300 bladzijden boordevol kennis over ons varend erfgoed: het resultaat van jaren archiefstudie en het uittekenen en nabouwen van wat hij vond. Voldoende redenen om iets meer te weten te komen over de auteur. Wij gingen met hem praten en kwamen met het volgende verhaal terug thuis. 20 CONSENT NR. 27 VOORJAAR 2011 Koen De Vriese en Anthony Demey Maurice Kaak is op 24 januari 1933 in Antwerpen geboren. Een Nederlandse grootvader zorgt voor zijn niet Vlaamse naam. Zijn schooltijd valt tussen 1939 en 1947, een hectische oorlogs tijd met Jodenvervolging, vliegende bommen, schuilkelders en regelmatig onderbreking van de lessen op school, maar ook een tijd van euforie over de bevrijding. Hij is een goed leerling, maar tot ieders verbazing verkiest hij na het achtste leerjaar, op 14-jarige leeftijd, te gaan werken. "Bootjes trokken mij altijd al aan en ik wilde dan ook graag een baan in de hou ten scheepsbouw, zeer tot ongenoegen van mijn vader, die mij liever metaalbewerker zag worden, want die verdienen beter hun kost, zei hij. Mijn moeder was bevriend met de vrouw van Jules Poschet1, op dat ogenblik meestergast op het scheeps werfje van Edgard Feyaerts in deTweemontstraat te Merksem. Zij vroeg of haar echtgenoot zich over mij wilde ontfermen", vertelt Maurice. Op de werf werken 5 man. Zij maken houten motor- en zeil jachten. De jonge Maurice kan er aan de slag als hulpje. Zijn eerste taak is het breken van de kantjes van een trapleuning. Hij is echter zo ijverig dat hij er een ronde leuning van maakt. Spoedig wordt hij opgeleid tot een bekwaam vakman. "Ik leer de een houten vloer opschaven, waarop ik het lijnenplan van een schip op ware grootte - de "uitslag" - moest overbrengen. Ik leerde er ook correct tekenen, wat mij later goed van pas is gekomen om, aan de hand van bestekken en opmetingen, schepen uit te tekenen en op schaal na te bouwen. Jules Po schet leerde mij ook zien of een lijn goed loopt of niet. Jules stamde nog uit de tijd dat houten binnenschepen op het oog werden gebouwd en dat had zo zijn invloed op zijn wijze van werken. Op het werfje waren nog geen kettingblokken voor handen. Ze gebruikten hefbomen. Zo werden boten tot 5 ton opgetild en verplaatst. Eén van de gevleugelde uitspraken van Jules Poschet was: Als je hefboom lang genoeg is, kan je de wereld verplaatsen." In zes jaar tijd wordt Maurice opgeleid tot scheepsbouwer in de yachting2. Jammer genoeg worden in 1953 de werkzaamheden op het werfje stopgezet als gevolg van de modernisering en de overschakeling van hout naar an dere materialen zoals ijzer, aluminium en later polyester. Maurice is inmiddels 20 jaar geworden en kan kiezen tussen een opleiding als meubelmaker of een als schrijnwerker. "Ik ver koos de schrijnwerkerij en ik leerde in negen maanden tijd hoe ramen en deuren te maken. Mijn interesse voor de scheeps bouw bleef echter bestaan. Ik wilde een schaalmodel maken aan de hand van een lijnenplan van scheepsbouwer Willem Karei Versteeg uit Antwerpen. Daarvoor ging ik in de biblio theek van het Nationaal Scheepvaartmuseum documentatie De meester aan het werk. CONSENT I NR^T| VOORJAAR 2011 21 De praktijk. zoeken. Daar raakte ik in gesprek met toenmalig conservator Jules Van Beylen. Hij ondervond dat ik iets van scheepsbouw kende en vroeg mij het model van het kitsgetuigde jacht Omoo3 verder af te werken." Maurice aanvaardt en voert dat werk zo secuur uit dat Van Beylen hem vraagt het model van de 19e-eeuwse brik Lessliers, van scheepswerf Retsin op Linker oever in Antwerpen, te restaureren. Weer zoekt hij eerst infor matie over schip en tuigage op in de rijke museumbibliotheek. Die restauratie is echter zo arbeidsintensief, dat Maurice al snel beseft dat met zo'n werk weinig kan worden bijverdiend en hij wijst dan ook resoluut de vraag van Van Beylen af om nog meer voor het museum te werken. Hij was op dat ogenblik namelijk al ploegbaas in de schrijnwerkerij. "Jaren later maakte ik een model van een hoogaarsje en stelde dat te koop. Jules Van Beylen kwam dat met zijn scherpe blik tot in de kleinste details bekijken. Het model was volgens hem danig deskundig gebouwd, zodat hij mij alweer voorstelde in het museum te komen werken. Ik was ondertussen 38 jaar en aarzelde nog. Kort daarop begonnen de zaken bij mijn werk gever echter minder goed te lopen, en wanneer bij het Nati onaal Scheepvaartmuseum een examen werd uitgeschreven voor restaurateur van de historische scheepscollectie heb ik dan toch maar mijn kans gewaagd. Ik kwam als beste uit dat examen en enkele maanden vóór mijn veertigste verjaardag kon ik beginnen, net op tijd, want veertig jaar was de leeftijds grens bij de Stad Antwerpen." Maurice kan zich nu ten volle uitleven in zijn interessegebied. Doorzijn opzoekingen in de bibliotheek van het museum ver rijkt hij zijn kennis. Vooraleer de restauratie van een model aan te vatten, maakt hij er een grondige studie van, onder meer aan de hand van de literatuur die hij in de bibliotheek vindt. Ju les Van Beylen, die de bibliotheek grondig kent, verleent hem advies. Zo werd er nauw samengewerkt onder het personeel. "Op een mooie dag gaf Van Beylen mij de tip dat er een ar chief voorhanden was van de scheepswerf Van Damme. Ik mocht dat raadplegen, maar niet tijdens de diensturen. Op mijn vrije zaterdagen en zondagen bestudeerde ik dat archief en om de inhoud ervan beter te begrijpen, ging ik naar Baas rode. Vooral een klein cahier uit het einde van de 18e-begin 19e eeuw intrigeerde mij. Emmanuel De Landtsheer beschreef er verschillende scheepstypes in, die hij zelfvan 1792 tot 1822 had gebouwd. Allemaal tot in de details maar met termen die ik helemaal niet kende. Ook Van Beylen kende die termen niet. Ik bestudeerde het cahier minutieus en deed onderzoek in zowat alle belangrijke archiefinstellingen: Antwerpen, Leuven, Mechelen, Beveren, Gent en in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel en de Marinebibliotheek in Antwerpen. Ik vond notaris akten uit die periode waarin dezelfde termen werden gebruikt. Stilaan begon ik de betekenis van die typische woorden, die op de werven werden gebruikt, te begrijpen en aan de hand van die bestekken en opmetingen tekende ik de lijnen- en constructieplannen en de tuigageplannen. Op die manier heb ik ongelooflijk veel geleerd over de houten scheepsbouw in onze gewesten." Maurice wilde zijn kennis niet voor zichzelf houden en begon al wat hij ontdekte uit te schrijven en te illustreren met teke ningen en foto's. Bij de redactie van het gerenommeerde tijd schrift Spiegel der Zeilvaart werd Maurice een graag geziene gast. Van 1988 tot nu publiceerde het een vijftigtal artikels van zijn hand. De Nederlanders beseffen maar al te goed wat een schat aan informatie daarin schuilgaat. Elke boot bouwde Maurice trouwens op kleine schaal na om de kleinste details te kunnen verifiëren. In 1993 wordt Maurice op pensioen gesteld. Het eerste wat hij dan doet, is halfmodellen maken van de drie Belgische schoolschepen: de Comte de Smet de Naeyer, de I' Avenir en de Mercator. "Ook mijn nota's over de verloren gegane vak taal wilde ik verder uitdiepen en ter beschikking stellen. Het was niet mijn bedoeling daar een echt boek van te maken, maar dat is het dan uiteindelijk toch geworden. In Baasrode kwam ik in contact met Jean Heuninck en Paul Maes, destijds de bestuursleden van het lokale Scheepvaartmuseum. Om de beperkte museumcollectie op een degelijke manier uit te breiden, moesten er modellen komen van de binnenschepen die op de plaatselijke werven waren gebouwd, vond ik. Die bestaan niet allemaal en wat je vindt, is meestal onbetaal baar, zeker voor een arme vrijwilligersvereniging. Ik stelde dan voor ze zelf te maken en zo ontstond het initiatief om daar ter plekke een modelbouwklas op te richten." Sinds die jaren gaat

Tijdschriftenbank Zeeland

Consent | 2011 | | pagina 12