1850 - 1940 Met de mosselhengst naar Mechelen en Lier Vlamingen zijn notoire mosseleters. Mosselen worden tot na WO II door de vissers zelf rechtstreeks tot bij de klant gebracht: via de Schelde gaat het tot Antwerpen en andere steden op de stroom, zelfs tot Frankrijk. Langs de zijrivieren wordt in gans Vlaanderen verkocht. Al zeer vroeg brengen vissers van de Scheldedelta vis en schelpdieren langs Rupel, Dijle, Zenne en Nete naar het Brabantse binnenland. Ook Mechelen en Lier worden bediend. Het 'Brabantse' waterwegennet GENT ANTWERPEN 'dendermonde Productie en export in de Scheldedelta 20 CONSENT NR. 28 VOORJAAR 2012 René Van Horen Dijle, Zenne, Leuvense en Willebroekse Vaart, Nete en Netekanaal. De waterkaart van het 'Belgische' deel van het vroegere Hertogdom Brabant en de Heerlijkheid Mechelen tekent zich rond het stroomgebied van de Rupel: Dijle en Demer(3.600 km2), Zenne (1.260 km2), Grote en Kleine Nete (1.670 km2). Sa men is dit 1/3e van de totale oppervlakte van het stroomgebied van de Schelde. Deze rivieren zijn oorspronkelijk laaglandrivieren die traag stromen, met brede bedding en veel meanders. Ze zijn deels onderhevig aan getij denwerking, met sterk variabel debiet en diep gang. Het bevaarbaar maken en houden zijn van groot belang voor transport en economie. Schepen worden gebouwd in functie van het te bevaren traject. In oude Mechelse geschriften vinden we talrijke verwijzingen naar vis- en mosselhandel, het visverkopersambacht in Meche len is gesticht in 1238. In een ordonnantie van de magistraat uit 1448 in het ambachtsboek van de visverkopers handelen art. 11 en 12 over de mosselhandel. Verder bestaat er hier een vonnis van de Grote Raad uit 1535 over een klacht betreffende de titularis van de 'mosselmaat', dit was het recht om van elke mosselschuit een maat mosselen en een halve stuiver te eisen. In een ordonnantie uit 1711 wordt een 'cleyn mosselschuit' vermeld. Een ordonnantie uit 1727 verleent aan schippers uit Willebroek het recht om vis en schelpdieren uit Holland en Zeeland te vervoeren naar Lier en Mechelen. In de geschriften van het ambacht der visverkopers zijn er meldingen (1705 en 1756) van 'mosselcrayers'. Dit zijn leden van een 'natie' die ac tief is binnen het ambacht, het zijn leurders die 'verse mosse len' roepend door de stad trekken. In 1746 lezen we: "den 15july sijn tot Mechelen ghorriveert 8 schuyten met mosselen hetgene bij menschen ghedencenis nooit ghesien en was". De oudste verwijzing naar mosselhandel in Lier vinden we in een ordonnantie uit 1645 van het visverkopersambacht. hoogaars BRU 70 aan de haverwerf in Mechelen ca 1910 SCHOTEN, HERENTALS VIERSEf®1 ►EEKLO TERNEUZlN KIELDRECHT CLINGF RUPELMONDE 300 M DUFFEf Boven-Zeeschelde Netekanaal Beneden-Nete Beneden-Dijle 'MECHELEN CONSENT NR. 28 VOORJAAR 2012 21 Tot de komst van de spoorwegen in de 2e helft van de 19e eeuw gebeurt vervoer van personen en goederen vooral over water: schepen worden gezeild, geroeid, geboomd, gejaagd of varen op stroom voor de rivierstukken onderhevig aan ge tijdenwerking. Mechelen en Lier spelen vanaf de Middeleeu wen een erg grote rol als handelscentrum en binnenhaven. Ook in de scheepsbouw en bij de overslag van goederen voor vervoer naar het achterland zijn het belangrijke steden. Beide steden hebben zich ontwikkeld door het indijken van moerasland. Waterbeheersing wordt georganiseerd door mid del van stuwen, sluizen en vlietjes. Gegraven grachten worden ingepast in de stadsomwalling. Omdat de vlietjes ook als af voer voor afvalwater dienen beslist men eind 19e eeuw om in de vlieten hoofdriolen te instaleren en deze te bedekken. In Mechelen en Lier wordt de rivier in het stadscentrum aan het begin van de 20e eeuw gekanaliseerd. Vanaf dan blijft het waterpeil in de stad constant. De havenactiviteit in Lier speelt zich af rond de Binnennete (Kaai, Werf en Vismarkt) en een paar losplaatsen op de Grote Nete. In Mechelen concentreert alles zich rond Dijle, Haver werf, Vismarkt, Zoutwerf en Lange Schipstraat. Beroepsgroepen worden vanaf de 13e eeuw georganiseerd in ambachten met privileges en plichten, eigen rechtspraak en sancties. Op en rond het water zijn schippers, scheepsbou wers, kordewagenaars (kruiwagen), kraankinderen (mannen die in de tredmolen van een grote kraan lopen), visverkopers, buildragers en zoutdragers actief. Het jagen van schepen is voorbehouden aan de lijntrekkers; die worden ooktreigelaars, scheepstrekkers of ketsers genoemd. Al in de 12e en 13e eeuw is het in de haven van Mechelen erg bedrijvig: tweemasters varen op Engeland, Frankrijk, Ierland en de Baltische staten. Linn, Yarmouth, Ipswich, Hull, Londen, Nantes worden vermeld. De handel met Engeland betreft vooral wol en laken, Frankrijk is op dat moment al een grote wijnleverancier. In Mechelen wordt veel overgeladen op 'bovenschepen', oa. Mechelse pleiten, die verder stroomopwaarts worden ge jaagd, geboomd of geroeid. Richting Kempen bevaart men de 'botermelkzee'. De zogenaamde 'bovengaetveerders' varen stroomopwaarts langs Dijle en Demer tot in Leuven, Aarschot en Diest. Van hieruit gaat het verder over de weg naar Maas tricht, Keulen, Frankfurt en andere steden in Duitsland. Brussel, Leuven, Diest en het ganse achterland zijn voor hun bevoorrading afhankelijk van doorvaarten overslag in Meche len. Het volstaat de waterkaart van het Rupelbekken te bekij ken om de strategische ligging van Mechelen te begrijpen: de weg van en naar zee via Schelde en Rupel is makkelijk te controleren aan het Zennegat, waar Zenne en Dijle samen komen. Deze ligging heeft er voor gezorgd dat de welvaart van Mechelen in die periode gebouwd is op tolheffingen en stapelrechten. Brussel en Leuven vechten eeuwenlang voor een eigen verbinding met de Rupel. Uiteindelijk worden in dit stroomgebied drie kanalen gegraven: de Willebroekse vaart (1561, nu kanaal Brussel-Schelde), de Leuvense vaart (1763, nu kanaal Leuven-Dijle) en het Netekanaal (1900-1961). Het graven van de Brabantse kanalen, het einde van het An cien Regime met opheffing van stapelrechten en ambachten (1795) en politieke factoren hebben stilaan de monopolieposi tie van Mechelen aangevreten. Ontwikkeling van spoorwegen en wegtransport in de 19e en 20e eeuw hebben de rol van de haven in Mechelen verder uitgehold. Vanaf de aanleg van de Leuvense vaart bestaat een dagelijkse 'barge' dienst tussen Mechelen en Leuven. Vanuit elke stad vaart een schip de halve afstand, tot Kampenhout, daar stap pen de passagiers over op het andere schip om hun reis verder te zetten. Aan het Zennegat wonen in 1900 nog een 30-tal mannen die werkzaam zijn in en rond de binnenscheepvaart. Een aantal diensten worden hier geleverd: beurtschippers, slekloodsen (slijk) die de schepen van de Schelde tot het Zennegat lood sen, stalknechten en voermannen voor de jaagpaarden, lijn trekkers en dagloners. Sluiswachter, overzetter (veerman) en een paar herbergiers-winkeliers zorgen voor de rest. Bronnen geven een redelijk beeld van omvang en evolutie van de productie in de periode 1850-1940. Uitgebreid statistisch materiaal is niet altijd voorhanden. Ton in dit artikel is de me trische ton (1000 kg) en niet de mosselton van 100 kg zoals dit vroeger gangbaar was. Eind 19e eeuw is de productie relatief constant en als volgt verdeeld: Plaats van verzendingTon/jaar Bruinisse11 500 Philipine7 500 Station Bergen op Zoom1 000 Station Kruiningen-Yerseke200 Station Vlake5 Door vissers uit Tholen, Bergen op Zoom, Grauw, Clinge, Yerseke... zelf naar België gebrachtCa. 10 000 TotaalCa. 30000

Tijdschriftenbank Zeeland

Consent | 2012 | | pagina 12