Een Hoogaars...
is een Hoogaars, is een Hoogaars, of toch niet
Het onderscheid tussen de diverse hoogaarstypen is nog altijd omstreden. Diverse auteurs en des
kundigen benoemen de Oost-Duivelander, de Kinderdijkse, Arnemuidsche, en Thoolse hoogaarzen.
Maar ze wagen zich doorgaans niet aan de definitie van wat de verschillen precies zijn. Ze komen niet
verder dan subjectieve beschrijvingen als een stoerder uiterlijk, meer of minder zeeg, rond vlak en wat
aanpassingen hier en daar naar gelang de ideeën van de werfbaas en de schipper.
Fop Smidt (Kinderdijk)
Meerman (Arnemuiden)
Jonker (Kinderdijk)
Bespreking van de gegevens
10 CONSENT I NR. 28 I VOORJAAR 2012
Peter Homer
De vraag is: zijn die verschillen ook meetbaar en kunnen we ze
benoemen? Er zijn maar weinig hoogaarzen overgebleven die
als werkschip zijn gebouwd. Daar kunnen we dus geen con
clusies uit trekken. Andere bronnen zijn schaars. De meeste
werven werkten niet met tekeningen of geschreven bestek
ken; het vak werd van vader op zoon overgedragen. Hooguit
was er een kaartje of een plankje waarop wat maten waren
gekrabbeld. En er waren mallen die op twee of drie plaatsen
werden gebruikt om de hoek van de kim en de stevens aan
te geven.
Gelukkig is er een klein aantal werfboeken bewaard gebleven.
De oudste zijn die van de werf van Fop Smidt Jansz. op de
Kinderdijk. Daaruit blijkt dat al in het laatste kwart van de acht
tiende eeuw hoogaarzen werden geleverd aan schippers in de
Scheldedelta, met name in Oost-Duiveland, de Groeij (Groede)
en Stoppeldijk (Zeeuws-Vlaanderen). Maar gedetailleerde
bestekken zijn er niet in te vinden.
De werfboeken van de werven van Meerman in Arnemuiden
en Jonker op de Kinderdijk geven daarentegen in gedetail
leerde beschrijvingen een goed inzicht in wat er in de tweede
helft van de negentiende eeuw zoal werd gebouwd en voor
wie. De werfboeken van Van Duivendijk in Tholen, waar Van
Beylen meerdere malen aan refereert, zijn jammer genoeg
onvindbaar. Daarnaast beschikt het tekeningenarchief van het
Maritiem Museum in Rotterdam over een vijftal tekeningen
van kleine hoogaarzen die rond 1880 gemaakt zijn door A.G.
Kriens (Kinderdijk). En dan zijn er natuurlijk de prenten van W.K.
Versteeg zoals gepubliceerd in de boeken van Van Konijnen
burg en hebben we ook de tekeningen van de nog bestaande
hoogaarzen die door Go Ruissen zijn opgemeten. Al met al dus
toch een flinke voorraad gegevens die, allemaal naast elkaar
gezet, een aantal opvallende wetenswaardigheden opleveren
over hoe de hoogaarzen eruit zagen.
De werfboeken van Fop Jansz. Smidt zijn onvolledig bewaard
gebleven. Wat ervan over is, is in detail beschreven door G. de
Waard. Het blijkt dat Fop Smidt al in 1775 hoogaarzen bouwde
op zijn werf aan de Kinderdijk. Volgens de overlevering bouw
de zijn vader Jan als eerste scheepsbouwer schepen in serie:
"De onderdelen van de hoogaars werden vooraf vervaardigd, zo
dat Jan Smit ze bij bestelling alleen maar in elkaar hoefde te zet
ten. Zodoende kon hij al na 5 schoft (anderhalf a twee dagen) een
compleet schip afleveren". Uit de werfboeken is dit overigens
niet af te leiden.
De meeste hoogaarzen waren destijds kleine schuiten van on
geveer 7 meter (24 Amsterdamse voet) lengte, die voorname
lijk geroeid werden. Ze werden geleverd met roer en riemen,
en een enkele met een (mast)koker. Van 1775 tot 1783 bouwde
Smidt in totaal 29 nieuwe schepen, waarvan 23 hoogaarzen
en 4 hengsten. In diezelfde periode kwamen 111 schepen voor
reparatie aan de werf, waaronder 25 hoogaarzen en 14 hengs
ten. De hoogaars was in die tijd in het gebied van de grote
rivieren kennelijk een veel gebruikt vaartuig, zowel als markt
schuit als voor veerdiensten en visserij.
Terwijl in die vroege periode acht vermeldingen voorkomen
van klanten uit Zeeland zijn dat er in een volgende, half zo
lange periode (1811 tot 1814) al 21. Er worden 6 nieuwe hoog
aarzen geleverd waaronder in 1812 een "Aremuys hoogaars
aan Aderjaan Siereveld en in 1814 een grote hoogaars aan A.
de Ridder in Arremuijie (Arnemuiden). Het is duidelijk dat de
klandizie uit Zeeland na de Franse tijd fors was toegenomen,
er werden schepen geleverd tot in Kieldrecht en Doel. De werf
van Smidt is al vroeg (ca. 1820) overgestapt op ijzerbouw en
de bouw van zeeschepen. In de latere bouwlijsten komen dan
ook geen hoogaarzen meer voor.
De werfboeken van Meerman zijn eigenlijk een vijftal schriftjes
die de periode van 1863 tot 1914 beslaan. Alle schriftjes zijn
geschreven door Adriaan Meerman Jzn. (1849-1917) Zoals Van
Beylen al opmerkte zijn de bestekken vermoedelijk achteraf
opgeschreven. Een aantal beschrijvingen komt in twee ver
schillende schriftjes voor. De volgorde van de beschrijvingen
is vrijwel steeds dezelfde en volgt vrij nauwkeurig de bouw-
volgorde van de schepen: eerst het vlak, dan de stevens, in
deling, hoogte en breedte op de dolboom, breedte van de
boeien etc. Op het eind volgt dan de binnenafwerking van het
kot, de afmetingen van mast en rondhouten en de zwaarden.
Waarschijnlijk werden de maten tijdens de bouw in klad opge
schreven, om later te worden overgenomen in het schriftje als
een definitief bestek.
CONSENT NR. 28 VOORJAAR 2012 11
(fig. 5) Bestek van
een hoogaars
voor H. Pillault te
Vlissingen
Opvallend is dat Meerman in sommige gevallen apart ver
meldt dat een hoogaars "van de Arnemuische soort" is. Een
hoogaars van Meerman was dus kennelijk niet vanzelfspre
kend een Arnemuider hoogaars. Uit de gegevens blijkt verder
dat de schepen die gebouwd werden voor vissers uit Arne
muiden, Vlissingen en Breskens een duidelijk ander model
hadden dan die voor schippers uit Zeeuws-Vlaanderen en
van de andere eilanden. De laatste hadden verhoudingen die
meer weg hebben van het Oost-Duivelandse model zoals ge
bouwd door Jonker. Dat verschil kan alleen op verzoek van de
opdrachtgever geweest zijn. Die had vermoedelijk veel meer
invloed op de bouw dan algemeen wordt aangenomen.
Vanaf ongeveer 1880 wordt in de bestekken steeds meer aan
dacht besteed aan de plaatsing van de mast en de positie van
de zwaardknie. Onder druk van de omstandigheden werden
de schippers zich kennelijk meer bewust van de toegevoegde
waarde van een goed zeilend schip. Eind negentiende eeuw
waren de Arnemuidsche vissers goed voor twee derde van
de totale garnalenvangst in Zeeland, ongeveer zestig procent
daarvan werd via Vlissingen geëxporteerd naar Engeland. Die
export verviervoudigde van 270.000 kg in 1876 naar meer dan
1,2 miljoen kg in 1901. Na de introductie van de stoomboot-
dienst op Londen werd veel van de vangst geëxporteerd naar
Engeland. De Stoombootdienst zat niet te wachten op de 'stin
kende manden met gornaet'. Die had een vaste dienstregeling
en vertrok liever zonder dan te wachten op de vissers. En ook
de stoomtrein reed op tijd. Snelheid werd voor de vissers een
factor van belang.
De bewaarde werfboeken van Jonker beslaan de periode 1857
tot 1875. De boeken vermelden naast houten ook nogal wat
ijzeren schepen. Maar hoogaarzen werden uitsluitend in hout
gebouwd en, opvallend genoeg, alleen voor schippers uit de
Delta. Kennelijk werden de hoogaarzen op de grote rivieren al
niet meer gebruikt. De bestekken zijn over het geheel genomen
minder gedetailleerd dan die van Meerman. Jonker geeft wel
een aantal algemene bestekken, zonder opdrachtgever, van een
Oost-Duivelandse hoogaars, een Kinderdijkse hoogaars en een
hoogaars zonder meer. Dit waren mogelijk standaard bestekken
of schepen gebouwd voor eigen rekening.
Tussen 1857 en 1875 werden op de werf 39 hoogaarzen
gebouwd, waarvan één voor Arnemuiden en één voor
Vlissingen. Een opvallend verschil met de boeken van Meer
man is dat slechts in drie bestekken het doorzalen (door
buigen) van het vlak wordt gespecificeerd, waaronder deze
twee. Verder worden twee (kleine) Kinderdijkse hoogaarzen
vermeld, beiden voor schippers uit Bergen op Zoom.
In totaal beschikken we over 139 min of meer complete be
stekken, wat op een geschat aantal van ca. 350 nieuw ge
bouwde hoogaarzen in de tweede helft van de negentiende
eeuw een representatieve steekproef is. De boeken van Meer
man bevatten 100 min of meer gedetailleerde bestekken over
een periode van 50 jaar, die een goede basis vormen voor een