Maatvoering Afwerking Tot besluit 14 CONSENT NR. 28 VOORJAAR 2012 Bij het bestuderen van de tekeningen van de Kinderdijkse hoogaarzen van A.C. Kriens valt op dat het arrangement van de inhouten anders is dan we bij de hoogaarzen gewend zijn: de leggers zijn midden tussen de knieën geplaatst, (fig.6) Bij de Zeeuwse hoogaars zijn de knieën gewoonlijk opge sloten tussen twee leggers. Tussen de knieën is dan een kalf geplaatst, (vgl. Van Beylen, De hoogaars). Merkwaardig is dat W.K.Versteeg in zijn tekeningen het arrangement van de Kin derdijkse hoogaars volgt, ook voor de grote hoogaarzen die hij afbeeldt. Ook zijn modellen vertonen voor zover bekend hetzelfde arrangement. Is dat een slordigheid, of is hier sprake van een specifieke bouwwijze? Er zijn maar weinig hoogaarzen overgebleven om deze ver schillen te verifiëren, maar als we kijken naar de hoogaarzen 'Jetty' en 'Windroos', beide gebouwd op (Zeeuws) Vlaamse werven, blijkt dat bij deze schepen ook de leggers halver wege tussen de knieën zijn geplaatst, (fig.7) Zelfs de Geertrui, gebouwd door Verras in 1932, heeft diezelfde constructie in het ruim en het voorschip. En ook de kleine hoogaars 'Patrice', gebouwd door Versteeg in Antwerpen in 1939, is zo gebouwd. De hoogaarzen van Meerman en Van Duivendijk hebben de Zeeuwse constructie, (fig.8) Van de werf van Jonker zijn geen schepen bewaard gebleven, maar De Wet, gebouwd bij Stam in Nieuw-Lekkerland, voor naar verluidt een Veerse schipper, heeft eveneens de Zeeuwse spantconstructie. De bij Meer man voor Zeeuws-Vlaamse rekening gebouwde hoogaarzen hadden in de 60er jaren van de negentiende eeuw een gro- (fig. 6Kinderdijkse hoogaars door C. Kriens. Tekening in bezit van het Maritiem Museum Rotterdamnr. T 988 tere lengte/breedte verhouding van het vlak (3,8) dan de sche pen van de eilanden (3,5). In combinatie met de afwijkende spantconstructie lijkt het mogelijk dat de Zeeuws-Vlaamse hoogaarzen een eigen ontwikkeling hebben gevolgd en di rect zijn afgeleid van de Kinderdijkse hoogaarzen. Daardoor moet de Zeeuws-Vlaamse hoogaars als een apart type wor den beschouwd. Ondanks de invoering van het metrieke stelsel in 1819 is voor de scheepsbouw de Amsterdamse maat (1 voet 28,31 cm, 11 duimen per voet) nog lang dé standaard gebleven. Uit de boeken blijkt dat het een flink aantal jaren duurde voor de nieuwe maatvoering gemeengoed werd. Meerman gebruikte de Nederlandse El 1 meter) steevast voor de lengte van het achtereind van het vlak, terwijl de andere maten in voeten en duimen werden uitgedrukt. In het bestek van een hoogaars uit 1872 voor de heer De Vriend, dijkbaas te Kadzand, werd uitdrukkelijk gesteld "Nederlandse Maat", om vervolgens el en duim te schrijven waar meter en centimeter werden bedoeld. Er werd zelfs gesproken over "duimptjes" (bestek ARM 7 van Cornelis van Belzen Lzn, 1896) in plaats van centimeters. Het gebruik van ellen en centimeters nam wel toe, maar de Am sterdamse voet bleef nog heel lang de standaard. CONSENT NR. 28 VOORJAAR 2012 15 (fig. 7) Spantconstructie van de Windroos Vanaf 1884 wordt door Meerman, uitsluitend voor de schepen voor Bergen op Zoom, ijzerbeslag op de kimmen gespecifi ceerd vanaf de steven tot aan de zwaardknie. Vermoedelijk hield dit verband met het havenkanaal van Bergen op Zoom, één van de weinige haveningangen in de Delta die van oost naar west loopt. Daardoor moesten de schepen bij de over heersende zuidwestelijke windrichting altijd tegen de wind in kruisen (laveren) tussen de met basalt versterkte havendam- men. Ook werden de schepen wel met sleperspaarden naar buiten gesleept. Op het Zuider havenhoofd stond een rollen- paal waar de paarden omheen liepen. En bij Noord-Westen wind liepen de schepen dan weieens tegen de beschoeiing. Ook de zwaarden worden in de loop der tijd aangepast. De lengte/breedte verhouding neemt tussen 1863 en 1903 toe van gemiddeld 2,6 tot 3,1. De visserij verplaatste zich vanaf het tweede kwart van de 19e eeuw naar steeds dieper water, mogelijk heeft dat geleid tot het gebruik van de langere en smallere zwaarden. Ook dat zal vermoedelijk verband hebben gehouden met de zeileigenschappen. Cornelis van Belzen be stelt in 1896 zelfs "botterzwaarden" met een L/B verhouding van 5:1. 'gornaet' werd gekookt op open fornuizen en rustig gedrag in zeegang was een eerste vereiste. Ze waren daarom relatief breed en rond, zeewaardigheid was immers belangrijker dan snelheid. De lading was gewoonlijk beperkt tot enkele tiental len manden met garnalen, samen hooguit 1500 kilo. De sche pen konden daarom betrekkelijk licht geconstrueerd worden. De schepen van de linker Scheldeoever en van de eilanden voeren als mosselaars en als vrachtschepen in meer beschut, maar snelstromend water. Laadvermogen en snelheid waren de belangrijkste eigenschappen om een goede boterham te kunnen verdienen. Ze waren daarom gestrekter, met een vol ler achterschip en, door de steilere kim, ook dieper. De hoogaars was aan het einde van de negentiende eeuw duidelijk nog volop in ontwikkeling. De verschillen tussen de schepen van diverse werven werden allengs minder groot en de schepen gingen steeds meer op elkaar lijken. De romp werd langer'en slanker en er werd meer werk gemaakt van het optimaliseren van de zeileigenschappen. Het is jammer dat die ontwikkeling is gestopt door de introductie van scheepsmoto ren en de mechanisering van de visserij. We zullen nooit weten waartoe een ononderbroken verdere ontwikkeling uiteindelijk geleid zou hebben. Bij Meerman werd de eerste lemmer hoogaars gebouwd in 1901, voor W. Bom IJsseldijk uit Yerseke. Voor het overige bouwde de werf gedurende vijftig jaar zowel hoogaarzen van het Oost-Duivelander model als schepen volgens de 'Armuische mal'. De informatie uit de werfboekjes ondersteunt de mening dat uit de oorspronkelijke Kinderdijkse hoogaars feitelijk drie typen hoogaarzen zijn ontstaan: de Oost-Duive- landse, de Arnemuidsche en de Zeeuws-Vlaamse hoogaars. De verschillen zijn goeddeels te verklaren uit het vaargebied en het gebruik van de schepen. De garnaalvissers voeren met de Arnemuidsche hoogaars in de Scheldemonden en op de banken voor de kust, in de branding en op open zee. Ze voe ren uit en visten bij afgaand tij, bij opkomend tij kwamen ze weer binnen. De drijvende kracht voor het slepen van de kor ren kwam, naast de zeilen, voor een flink deel uit de stroming van het water. Er moest op zee aan boord gewerkt worden, de Geraadpleegde literatuur: 1. C. de Waard, Het rekening boek van Fop Jansz. Smidt 1775 - 1789 en zijn beide zoons 1811 - 1814; Middelburg 1918; 2. De werfboeken van Adriaan Meerman; (fotokopieën, aanwezig bij de werkgroep documentatie SBH); 3. De werfboeken van P.H. Jonker (Kinderdijk); (fotokopieën) 4. Willem Eerland, Bouwer/reder Fop SmitJzn (1777-1866); in: Spiegel der Zeilvaart 87/10 en 88/01; 5. J. Van Beylen, De Hoogaars en de Visserij van Arnemuiden, Leeuwarden 1993; 6. Brusse en Van den Broeke, 1800 - 2000 De economische geschiedenis van Zeeland, Utrecht 2005;

Tijdschriftenbank Zeeland

Consent | 2012 | | pagina 9