Aankoop
Finale fase
De molensteen.
Is alle leed nu geleden?
14 CONSENT NR. 29 VOORJAAR 2013
In zijn finale fase vormde de molen in Rupelmonde in feite een
drieluik, bestaande uit het eigenlijke molengebouw, aanpalend
de molenaarswoning, met tot slot nog een smalle landwaartse
uitloper (aanbouw uit 1894, in de 20ste eeuw nog gediend
hebbende als brandweerkazerne, thans onderkomen voor de
Toeristische Dienst). Hoe dan ook stonden gemeentebestuur
en Technische Dienst hier voor een schier onoverkomelijke
opdracht, ondanks de inspanningen van de laatste molenaar,
Rene Van Raemdonck, die vanaf 1953 had getracht het zaakje
letterlijk draaiend te houden en daar ten langen laatste zelfs
een dieselmotor voor inschakelde. In 1971 gaf de man er de
brui aan, waarna uit voorzorg tegen het wassende water de
sluisgaten in de voorgevel van het gebouw (richting Schelde)
vol beton werden gegoten, met nog een stalen damwand
ervoor. Het echtpaar en hun twee kinderen bleven er wel
wonen, wat zoon Roger nu nog verleidt tot heroïsche verhalen,
o.m. over hoe bij winterse giertijen het vloedwater, dat elders
in laaggelegen Rupelmonde door extra deurpanelen werd
buitengehouden, in het molenaarshuis gewoon over de vloer
liep. De (schaarse) meubelen kwamen twee treden hoger
te staan en bij eb werd de Schelde weer buiten gedweild.
Met zijn plechtige communie in 1960 had de jonge Van
Raemdonck echter pech: ook die dag kwam het water sterk
opzetten, waardoor de korte afstand naar de dorpskerk met
een roeiboot diende te worden overbrugd. "En toch waren
we gelukkig..." Maar in 1976 was het echt prijs: toen liep nabij
de Rupel Ruisbroek onder water, terwijl ook Rupelmonde in
de brokken deelde. "De benedendeur werd ingeslagen, wij
vluchtten naar boven, het huis kraakte in zijn voegen", getuigt
Roger. En weer was het puin ruimen en het huis bewoonbaar
maken. Het deed dan ook pijn dat de molenaar niet werd
gekend, toen tien jaar later de lang geplande renovatie van
start ging. Het leidde tot misverstanden en onbegrip heen en
weer. "Geen medewerking en even kortaf als zijn hond", luidt
het nu bij de uitvoerders van toen. "Mijn ouders werden nog
net niet uit hun huis gezet, iets meer diplomatie had wonderen
gedaan", repliceert de zoon.
lieten op de voet ervan een bakstenen jachtpaviljoen (de zgn.
Belvedère) optrekken, terwijl de OLV-kerk van Rupelmonde
dan weer werd herbouwd met Doornikse steen, afkomstig
van de geslechte burcht.
Van de aankoop van de molen rusten de precieze gegevens
in de ontoegankelijke archieven van de familie, die in 1970
en in geldnood het bouwwerk overdroeg aan de gemeente
Rupelmonde bij de gemeentelijke fusies van 1976 ging
Rupelmonde samen met Bazel en Kruibeke. In 1989 werd ook
het kasteel van Wissekerke aan de lokale overheid verkocht.
In beide gevallen was het erezaak een inmiddels geklasseerd
monument weer tot leven te wekken. Het besef leefde immers
dat getijdenmolens zeldzaam zijn. Zoals uit het bovenstaande
blijkt, vormt de Spaanse Molen een uitbreiding van en
bovenop een ouder bouwwerk, dat bovendien over twee
raderen beschikte in plaats van één (breder) nu. Als type gaat
het hier om een 'indirecte en enkelvoudige middenslagmolen'.
Het waterrad.
Dat wil zeggen dat hij zoals in de meeste gevallen slechts
maalt in één richting, namelijk bij eb. Dan wordt het aan de
landzijde in een vergaarbekken (spaarkom) opgespaarde
water (zowel opperwater, afkomstig uit de hogergelegen
polders, als vloedwater vanuit de Schelde, binnengelaten via
een vloeisluis) door de maalsluis heen op de onderkant van
het molenrad weer losgelaten. Al draaiend brengt dit op zijn
beurt een radersysteem in beweging, waardoor kan worden
gemalen. Binnenin gaan koppels van twee molenstenen (een
vaste ligger onderaan, een draaiende loper bovenaan) over
elkaar schuren, waardoor in dit geval tarwe (rogge, gerst...)
tot meel wordt vermalen. De molenstenen letterlijk scherp
houden, is daarbij een opdracht van eerste orde.
CONSENT NR. 29 VOORJAAR 2013 15
Een spijtige zaak, temeer daar bij een onderneming van dit
kaliber alle hulp en zeker de ervaring van mensen uit de
praktijk meer dan welkom is. Dat erkent ook architect Erik
Verschraegen uit Kruibeke, die samen met collega Hugo Lejon
uit de Rupelgemeente Boom en raadgevend ingenier Jules
Scheers uit het Mechelse,zijn schouders onder het projectzette.
"Een hels werk, met vaak ploeteren in het slijk, veel (over)uren
in gestoken, maar tegelijk boeiend en leerrijk", zo blikt hij thans
terug. De eigenlijke herstelling verloopt in drie fasen. De eerste
(1985-86, kostprijs afgerond en omgerekend 25.000) betreft
de herinrichting van het spaarbekken op de Vliet, opwaarts
het molengebouw. Maar dan doorkruist de overstroming van
februari 1990 de planning. Tijdens een winterstorm klimt het
water hoger dan dezelfde maand in het rampzalige 1953. Het
raast door het lager gelegen Rupelmonde, met zware schade
tot gevolg. De borstwering bovenstrooms de molen stort in
de spaarkom, afwaarts en aan de Scheldekant spoelen de
golven over de kaaimuren. Een aanpassing van het Sigmaplan
(dat naar analogie met het Nederlandse Deltaplan pas na het
onderlopen van Ruisbroek in 1976 in werking was gesteld)
dringt zich op. Met als voornaamste ingrepen hier ter plaatse
het afsluiten van de kil, waar sinds mensenheugenis een
haventje zich heeft genesteld, en het verhogen en verbreden
van de Scheldedijk. De Vliet, de beek die de molen al die tijd
heeft gevoed, kan haar water nu enkel nog in de Schelde kwijt
via twee buizen met terugslagklep. Het maakt de tweede fase
(1993-1994, 175.000) met tal van dringende herstellingen
extra zwaar. In 1996-1997 wordt tot slot het molenmechanisme
aangepast (voor 550.000), met een nagelnieuw eikenhouten
waterrad van 6 meter doorsnee als koninginnestuk. Op 13 mei
1998 brengt een glunderende Vlaamse minister-president Luc
Van den Brande dit waterwiel opnieuw aan 't draaien, met een
indrukwekkende plonspartij in de langzaam vollopende kil tot
gevolg.
Zo eenvoudig gaat dat niet en nieuwe problemen dienen
zich aan. Eerste zorg is het vinden van een molenaar, want
net als schepen moeten varen om gezond te blijven, geldt
hetzelfde voor een molen, in dit geval om rot en ongedierte
te voorkomen. De vzw Levende Molens Oost-Vlaanderen, een
semi-overheidsinstelling die zich inzet voor de instandhouding
van ons molenbestand, springt bij en helpt tegelijk met het
vinden én opleiden van een passende vakman. Jo Bral, zo
luidt zijn naam, is actief in de groendienst van een rusthuis
in Zwijndrecht op de Antwerpse Linker Oever. Hij werkt
nu al ruim tien jaar part-time in opdracht van de gemeente
Kruibeke. "Direct verliefd en mij gesmeten", klinkt het. "Meest
fascinerend"Vond (en vind) ik het samengaan van techniek
gebaseerd op zoiets elementair als het wiel en natuur,
die je hier beter leert begrijpen, zoals de getijdenwerking
bv.". Probleem voor het bemannen van de molen is wel dat
die slechts heel ongeregeld maalt. In de winter (van oktober
tot april) houdt de Vlaamse waterwegbeheerder Waterwegen
Zeewezen de kil dicht, uit angst voor hoge waterstanden.
Tijdens de rest van het jaar heerst dan weer gebrek aan
regelmaat omdat de molenaar van vandaag, in tegenstelling
tot zijn voorgangers die letterlijk om den brode werkten,
geen nachtdienst gaat kloppen wanneer hoogwater daartoe
noopt. Dan is er de staat van het materiaal. Na tien jaar was het
machtige eikenhouten waterwiel reeds aan vervanging toe,
daar waar zo een rad normaal 40 jaar moet meegaan. Zo week
als peperkoek, klonk het unisono bij de direct betrokkenen. De
reden(en)? Vuil water en te weinig actie, met als gevolg vaak
droogstaan en weer nat worden, wat leidt tot rottend hout.
Algemeen blijft onderhoud trouwens een pijnpunt, als half
niemandsland tussen gemeentedienst en vrijwilligers. Tot
slot is er de forse terugval in het aantal aanvankelijk nochtans
bijzonder enthousiaste toeristen, wegens overgaan van gratis
tot een toegangsprijs van één euro. Eén euro, jawel, maar het
deed wel de bezoekersaantallen kelderen: van bijna 20.000 in
topjaar 1999 tot zeven keer minder nu. Malen in Vlaanderen,
het blijft een barre bezigheid.