;l A ItSf !^--ffW uivxv rX <7#S* 1 .ii r i y CÖ ;y.ryy-yy S^-'A ;- -.;- y■-■ yËkf/XXy- XT >2' .vr-"- xX^sbbe^ "yy-'-rgr***- x y .sr.--* v#X «raV* #»r*T^ 'T-:- --.."it X- \*y -v x x^xaïl/*" i ^«pS* >.y yxx. **ipa x fe 2 \-r' C' >x*-X V-- V" - i ~~J7i .TM/'X \f( fj N X •v- y; '^x^y'x-x. ^^x^"XyX X" BSST.UXBE WAftXS 01' TÊÏU.. 'i Sj - x* ir******* Mi 3h--W -■'■»"* -: T." H»^tW^h*W^NW.*»IMM >j sr*? 'T £3 -.<''■ •'"""■- v >\ii"""-•- *WM,W e, (w «.^lu» \y <.x.y -yyr x; x,. <-*w.,r^w -, y ;y X M*¥t£Z8LM>*u X ^-r^! 'X ?r- y, - >j- nS&X ^?r:c" A 4 - rX mr( 4flflgpTgklrNim - ^v%,-.. - .*N-TX rwxs IE39RIK«9ET EUERL.VSB M M EEXMAtiTy\ -y U STS00MES. 7oy "1 S&»w muviiM-lL-uii^ iM.t^ft'.jlc ^«(«dcptt? V "Xi.xjuKirFr ^y>. "'-X y», v 'WX* 'x-*— ^Juwywa-.s^ X.Vv "*y 1 A lv>l>ïl'M<l«(V Prtfe»»u 3ttaf<««w» A^n^kru! .f J IM^M .^tLXlZr-K a ••- Xlsrsyr: t v_. '"jr"-' -Vf s^bi .>*- ."1 "VV v..-;«£S v—V^O.r, -1 X n^/- f ^~%rkw HM 4f'it/ fX^7 ff y/'/''ft> -• - V Vi-rliclppd 1«« I8J4. ffi- r— - x X' TV.** td, Stn ff s/'fr t,f4..t/-. /s/, /i/fi f r /rsids/C, i (7 «7r/fCj/e/rsi /trr, f/rt t'tft jtitó' s'tt t - Coll. Het Scheepvaartmuseum, Amsterdam. Bij de uitsnede: Het mooie oppertje in de Roggesloot! Noorden onder elkaar: "daar blijft vast nog een portie van over voor onze families in Zeeland". We waren er werkelijk mee verle gen. Zaterdagavond aan boord hebben we langer dan anders samen vertoefd en overlegd wat een hartverwarmende ontvangsten en milddadigheden ons die dag door de Heere waren toebedeeld. 's Zondagsmorgens 7 Maart, bij het ochtendmaal bespra ken we onze toezegging om naar de kerk te komen, die om half elf aanging. Toen wij bij de kerk aankwamen, werden we door de kerkgangers vriendelijk begroet. Bij zijn preek droeg dominee ons op in zijn gebed en bij de uitgang van de kerk werd ons door velen gevraagd mee te gaan om een bakje koffie. Ook boer van Eerwaarde vroeg het ons en daar we aan hem al zo'n beetje kennis hadden, gingen we met hem mee. We moesten daar waarlijk ook nog het middagmaal gebrui ken, want zo zei hij: "we hebben op jullie gerekend". Maandagmorgen 8 Maart. De wind stond nog pal in het Oosten. Na het eten maar weer aan de dagelijkse arbeid, wat mosselen bijzetten, teneinde op de thuisvaart een goede vracht mee te kunnen nemen. We konden nog 30 tonnen toevoegen aan de voorraad, in totaal dus 160 tonnen, 's Avonds spraken we af om toch te proberen een geul te graven. De morgen van 9 Maart hetzelfde weer, oostenwind en flinke nachtvorst. Gelukkig maakte het geen ijs in het water. Zo gingen ze dan met hun drieën aan het graven, terwijl ik voor het middagpotje zou zorgen. Ze zagen echter weldra dat het vruchteloos werk was, de vaartuigen bleven onwrik baar op dezelfde hoogte zitten. Maar ja, wat doet een mens in zulke omstandigheden, vaak averechts verkeerd. Ze hielden er dan ook maar mee op en verder maar afwachten. De wind zou toch wel eens eenmaal uit die hoek gaan en je kreeg dan vanzelf weer gewone tij en water. We hadden drie mud kolen gekregen en gingen maar vroeg bij elkaar zitten, terwijl ik de gelegenheid benutte om een brief naar huis te schrijven om hen te berichten hoe het hier gesteld was en dat ze zich niet ongerust behoefden te maken, daar er goed voor ons gezorgd werd. Ik bracht de brief bij boer van Eerwaarde, die hem voor ons wilde posten. Woensdag 10 Maart. Toen we boven keken was het heel wat stiller; ofschoon de wind nog steeds oost was waren er toch tekenen die de hoop wettigden, dat we de wind uit die rich ting zouden kwijtraken. Als gewoonlijk zou ik maar weer aan boord blijven voor de pottage, terwijl zij nog wat mosselen zouden bijwerken. De vangst bedroeg nu circa 180 tonnen, en wij waanden ons al grote mosselvissers. Inmiddels had ik het warme maal gereed, voor elk weer een lapje gebraden vlees CONSENT NR. 31 VOORJAAR 2015 29 ■*T i y f Ai%pf y en groente, die we Zaterdag gekregen hadden. Er werd zo stevig gegeten, dat we 's middags allen in slaap vielen. Wat hadden we het goed, dank zij de bewoners van Coksdorp. Donderdag 11 Maart; blakstil, na het eten naar boven om de luchtte peilen; ja... in het westen werden wolkjes te bespeuren en we kregen weer hoop spoedig water onder het vlak te krij gen. Daar kwam ook de postschipper met brieven voor ons, nieuws van thuis. Maar die vreugde verbleekte bijna door zijn andere opgewekte boodschap: "jongen, nu zal het leed weldra geleden zijn. De wind draait naar het westen". We gingen van opwinding wat omlopen en bij boer van Eerwaarde om een paar emmers water. Daar hadden ze vanzelf ook aandacht voor de omslag in het weer en een gelijksoortige opmerking als van de postschipper was ons zeer welkom; vermoedelijk hadden wij onbewust wel daarnaar gezocht. We werden door die brave mensen uitgenodigd 's avonds wat te komen buur ten en toen wij om 9 uur weggingen kregen we voor ieder nog 2 krippen spek mee, zeker wel een kilo. In dankbare stem ming gingen we naar boord en sliepen die nacht weer fijn. Vrijdag 12 Maart toen we opstonden was de wind Zuidwest. We smulden nog eens zoo lekker van dat heerlijke spek. Met hoogwater om 2 uur kwam het water al nabij een boord. We gingen onze watervaten vullen, brachten die met een krui wagen aan boord en toen we 's avonds om 9 uur naar kooi gingen wou de slaap niet vatten, want om half drie was het weer hoog water. Er kwam al een voet water op de wal; gerust gesteld konden we de verzuimde slaap wat inhalen. Zaterdagmorgen 13 maart. Afwachten tot de middag op de vloed. Er kwam nog een mooie bries wind meehelpen en om 3 uur lagen we weer in het vlotte water. Mijn broer zei: "laten we de vlag maar in de top hijsen", maar dat ging niet door, want je weet, toen we van huis voeren, sprak ik al van mijn voorgevoel, dat het een reis met hindernissen zou worden, en nog zijn we niet thuis. Toen wij de vaartuigen van die hoge kant weer naar de diepte hadden gewerkt, lagen we als tevoren onder een fijn opper en we zouden 's Maandags de mosselen opvissen. Avonds zaten we tot bedtijd bij elkaar. 's Zondagsmorgens 14 Maart na het eten nam ik het boek ter hand van Ds. Mackenzie en las daaruit voor, terwijl we af en toe gezamenlijk een psalmvers zongen; verbrachten zoo de Zondag, gingen bijtijds ter ruste, want Maandagmorgen was het vroeg dag. Maandag 15 Maart, 's morgens vroeg uit de veren, en na de boterham fluks de toebereidselen gemaakt voor het werk. Er stond al een dikke bries wind, wat het werk nogal bemoeilijkte; met laag water hadden we toch al 50 tonnen aan boord, we zouden er echter 80 kunnen laden. Toen de vloed op kwam hadden we die 30 tonnen spoedig aan boord. De wind wakkerde nog steeds aan, maar we lagen vrij rustig, want de wind woei recht uit de wal. We hadden beloofd om bij domi nee nog gedag te komen zeggen en zo gingen Koppenhol en ik die plicht vervullen. Mijn broer en Johannes bleven aan boord, zetten ons met de roeiboot aan de wal en we gingen op stap naar dominee. Na de vriendelijke ontvangst vroeg hij of we nu voldoende aan boord hadden voor de terugreis. Behalve een paar broden moesten we nog het een en ander meenemen. Met de wens voor een voorspoedige thuisreis en een handdruk gingen we naar boord. Inmiddels was de wind nog steeds opgegaan, en hadden voor alle zekerheid maar ons tweede anker uitgezet, er kwam veel water en nog meer wind. Tegen de avond was het al tegen storm aan, zodat we niet naar de kooi durfden gaan. Dinsdag 16 Maart 's morgens was de wind nog niets minder. Over het hoge water was het een en al zee. Gelukkig dat we kort onder de wal lagen. We vreesden al dat het weer verkeerd

Tijdschriftenbank Zeeland

Consent | 2015 | | pagina 15